De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een civielrechtelijk geschil tussen een particulier, aangeduid als [eiser], en de ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. Deze zaak draaide om de vraag of ABN AMRO rechtmatig executoriaal loonbeslag had gelegd om een restschuld te innen die was ontstaan na de executieveiling van [eiser]’s appartement. [eiser] betoogde dat de vordering was verjaard, dat ABN AMRO afstand had gedaan van haar vorderingsrecht, en dat de bank haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering niet was verjaard, dat er geen afstand was gedaan, en dat ABN AMRO niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. Alle vorderingen van [eiser] werden afgewezen.
Het verloop van het proces en de feiten
In 2006 had [eiser] een hypothecaire lening van € 151.000,- afgesloten bij ABN AMRO voor de aankoop van een appartement en het aflossen van een andere lening. Het appartement werd uiteindelijk in 2012 via een openbare veiling verkocht voor € 63.000,-, waarna er een restschuld overbleef. Na de veiling en de doorhaling van de hypotheek in 2012, legde ABN AMRO in 2017 executoriaal beslag op het loon van [eiser] om de restschuld te innen. [eiser] betoogde dat de vordering van ABN AMRO was verjaard en dat de bank haar vorderingsrecht had opgegeven bij de doorhaling van de hypotheek in 2012. Daarnaast stelde [eiser] dat ABN AMRO haar bancaire zorgplicht had geschonden door zonder gegronde redenen tot veiling over te gaan, een te hoge rente te rekenen, en de winst uit doorverkoop van het appartement niet op de restschuld in mindering te brengen.
ABN AMRO voerde verweer tegen deze stellingen. De bank beweerde dat de vordering niet was verjaard omdat deze tijdig was gestuit en dat er geen afstand van het vorderingsrecht was gedaan. Ook betwistte ABN AMRO dat zij haar zorgplicht had geschonden.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van ABN AMRO niet was verjaard. De rechtbank stelde vast dat de vordering tot betaling van de restschuld opeisbaar werd toen het hypotheekrecht tenietging na de executieveiling in 2012. De rechtbank accepteerde het betoog van ABN AMRO dat de verjaringstermijn op 31 mei 2016 was gestuit door de betekening van de hypotheekakte en op 31 januari 2017 door de overbetekening van het loonbeslag. Sinds het leggen van het loonbeslag in 2017 was de verjaring maandelijks gestuit door de maandelijkse inhoudingen op het salaris van [eiser].
Verder concludeerde de rechtbank dat de doorhaling van de hypotheek in 2012 enkel betrekking had op het vervallen van het zekerheidsrecht, en niet op het afstand doen van de vordering op de restschuld. De rechtbank verwierp het argument van [eiser] dat hij mocht aannemen dat er geen restschuld meer bestond, gezien de kennis van de verkoopprijs van het appartement en de oorspronkelijke lening.
Wat betreft de bancaire zorgplicht, vond de rechtbank dat ABN AMRO niet zonder reden tot veiling was overgegaan. Er waren betalingsachterstanden die de openbare verkoop rechtvaardigden. Het verwijt dat een te hoge rente was gerekend werd afgewezen omdat een variabele rente was overeengekomen. Het verwijt dat de winst uit de doorverkoop niet was meegerekend, werd ook afgewezen omdat er geen verplichting bestond voor ABN AMRO om de winst van een doorverkoop op de restschuld in mindering te brengen. Andere verwijten, zoals het ontbreken van een volmacht bij de veiling, waren niet relevant voor de zorgplicht en werden eveneens verworpen.
De rechtbank wees alle vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van € 2.094,00. De uitspraak maakt duidelijk dat het executoriaal loonbeslag op de restschuld rechtmatig is en dat ABN AMRO binnen haar recht stond om de inhoudingen te blijven doen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.