De zaak in het kort
In deze zaak stond de vraag centraal of ABN AMRO terecht executoriaal loonbeslag had gelegd op het salaris van de eiser, [eiser], om een restschuld van een hypothecaire lening te innen. De eiser beweerde dat de vordering van ABN AMRO was verjaard en dat ABN AMRO afstand had gedaan van haar vorderingsrecht. Daarnaast stelde [eiser] dat ABN AMRO haar bancaire zorgplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het executoriale loonbeslag rechtmatig was en wees de vorderingen van [eiser] af.
Het verloop van het proces en de feiten
De kwestie begon met een hypothecaire lening die [eiser] in 2006 afsloot bij ABN AMRO voor de aankoop van een appartement. Vanwege betalingsachterstanden werd het appartement in 2012 via een executieveiling verkocht, wat resulteerde in een aanzienlijke restschuld voor [eiser]. Vervolgens legde ABN AMRO in 2017 loonbeslag op het salaris van [eiser] om deze restschuld te innen. [eiser] stelde dat de vordering verjaard was en dat ABN AMRO afstand had gedaan van haar recht om de restschuld te vorderen, mede omdat de hypotheek in 2012 was doorgehaald.
ABN AMRO daarentegen beweerde dat de verjaring van de vordering steeds tijdig was gestuit en dat zij geen afstand had gedaan van haar vorderingsrecht. De bank voerde ook aan dat zij niet tekortgeschoten was in haar bancaire zorgplicht rondom de executieveiling van het appartement.
Tijdens de procedure heeft de rechtbank onderzocht of de vordering van ABN AMRO daadwerkelijk verjaard was, of er sprake was van afstand van vorderingsrecht en of ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank constateerde dat de verjaring van de vordering tijdig was gestuit door de betekening van de hypotheekakte en het gelegde loonbeslag. Ook oordeelde de rechtbank dat [eiser] niet aannemelijk had gemaakt dat ABN AMRO afstand had gedaan van de vordering tot betaling van de restschuld.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank besloot dat de vordering van ABN AMRO niet was verjaard en dat er geen sprake was van afstand van vorderingsrecht. De rechtbank wees ook de beschuldigingen van [eiser] over schending van de bancaire zorgplicht door ABN AMRO af. De rechtbank oordeelde dat de bank gerechtigd was om over te gaan tot executoriale verkoop van het appartement vanwege de betalingsachterstanden van [eiser] en dat er geen bewijs was dat ABN AMRO een hoger rentepercentage had gehanteerd dan overeengekomen.
Verder stelde de rechtbank vast dat de winst die [onderneming], een aan ABN AMRO gelieerde partij, had gemaakt bij de doorverkoop van het appartement niet in mindering hoefde te worden gebracht op de restschuld van [eiser]. Ook vond de rechtbank dat er geen noodzaak was voor ABN AMRO om een stuitingsbrief te sturen zolang het loonbeslag werd uitgevoerd.
De rechtbank wees alle vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukte dat ABN AMRO op geen enkel moment haar bancaire zorgplicht had geschonden en dat het executoriale loonbeslag rechtmatig was gelegd.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.