De zaak in het kort
In deze zaak speelde een wrakingsverzoek tegen een rechter bij de rechtbank Amsterdam. Een bewindvoerder namens de verzoeker diende het verzoek in vanwege de schijn van partijdigheid van de rechter. Het wrakingsverzoek werd toegewezen omdat de rechter, door eenzijdige beslissingen en uitspraken, de objectieve indruk gaf de belangen van de Vereniging van Eigenaars (VvE) te bevoordelen. De zaak draaide om procedures tussen de VvE en de verzoeker, waarbij de rechterlijke onpartijdigheid in twijfel werd getrokken.
Het verloop van het proces en de feiten
De aanleiding voor de wrakingszaak was een conflict tussen een Vereniging van Eigenaars (VvE) en een individu, aangeduid als de verzoeker. De VvE had een procedure aangespannen bij de rechtbank Noord-Holland, die uiteindelijk werd verwezen naar de rechtbank Amsterdam. De reden voor deze verwijzing was dat er meerdere vergelijkbare zaken liepen tegen andere betrokkenen, aangeduid als [gemachtigde] en [naam 1], die al bij de Amsterdamse rechtbank aanhangig waren. De rechter in kwestie, mr. T.A. van Löben Sels, maakte een opmerking die bij de verzoeker de indruk wekte van partijdigheid. De rechter stelde namelijk dat het leek alsof de betrokken partijen probeerden de voortgang van de procedures te frustreren, wat bij de verzoeker leidde tot de perceptie dat de rechter de VvE wilde helpen.
In het proces bleek dat de rechter een rolmededeling had uitgegeven die volgens de verzoeker onterecht was, omdat hij niet per exploot was opgeroepen, zoals vereist volgens een eerdere uitspraak. Dit gebrek aan formele oproeping maakte dat de zaak van de verzoeker niet correct op de rol was gebracht, wat leidde tot de schijn dat de rechter de VvE bevoordeelde door de zaak toch te behandelen. Deze gang van zaken, waarbij de VvE verzocht om gezamenlijke behandeling van alle zaken zonder dat de verzoeker correct was opgeroepen, droeg bij aan de schijn van partijdigheid.
De beslissing van de rechtbank.
De wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam besloot het verzoek tot wraking toe te wijzen. De kamer oordeelde dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was gekomen door de uitspraken en beslissingen van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, maar dat er uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn die dit vermoeden tenietdoen. In dit geval was de schijn van partijdigheid voldoende om het wrakingsverzoek toe te wijzen.
De wrakingskamer oordeelde dat de rolmededeling van 14 november 2024, waarin de rechter had besloten om de zaken gezamenlijk te behandelen zonder dat de verzoeker correct was opgeroepen, een indicatie was van mogelijke partijdigheid. Dit besluit wekte de indruk dat de rechter de VvE wilde bevoordelen door de voortgang van de procedures te waarborgen, ondanks het ontbreken van een formele oproeping van de verzoeker. Hierdoor kon de verzoeker objectief de indruk krijgen dat de rechter niet onpartijdig was, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek.
De beslissing van de wrakingskamer werd uitgesproken door mrs. W.M. de Vries, L. van Berkum en S. Djebali. Tegen deze beslissing stond geen verdere voorziening open, wat betekent dat de rechter in kwestie niet verder betrokken zou zijn bij de behandeling van de zaak. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechterlijke onpartijdigheid en de noodzaak voor rechters om niet alleen onpartijdig te zijn, maar ook de schijn van partijdigheid te vermijden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.