De zaak in het kort
In deze zaak, behandeld door de rechtbank Limburg, werd de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een appartement geëist door Staete Woning B.V. tegen de huurder en diens bewindvoerder, Samen in Bewind B.V. Staete heeft aangevoerd dat er aanzienlijke schade aan het appartement is veroorzaakt door de huurder, die tevens zijn meldingsplicht zou hebben verzaakt. Staete eiste schadevergoeding en verdere kosten. De bewindvoerder betwistte de vorderingen van Staete en stelde dat de huurder niet in gebreke was gesteld. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van tekortkomingen in de verplichtingen van de huurder die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon met een dagvaarding waarin Staete de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het appartement eiste. Dit appartement werd gehuurd door [gedaagde sub 1] sinds september 2019, met Samen in Bewind B.V. als bewindvoerder sinds juli 2015. De huurovereenkomst bevatte bepalingen over de onderhoudsplicht van de huurder en de staat waarin het appartement moest worden gehouden. Staete stelde dat de huurder schade had veroorzaakt aan de voordeur, gevelplaat en het interieur van het appartement en dat de huurder geen melding had gemaakt van deze schade.
Bij inspecties waren er ook problemen met de rioolaansluiting van het toilet, die lekkages veroorzaakte. Staete had geprobeerd contact op te nemen met de huurder om deze problemen op te lossen, maar kreeg geen reactie. Uiteindelijk had Staete de schade laten repareren en eiste betaling van de kosten. Samen in Bewind betwistte de vorderingen en stelde dat de huurder niet in gebreke was gesteld en dat er geen bewijs was dat de schade door de huurder was veroorzaakt.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van Staete tegen de huurder zelf niet-ontvankelijk waren, omdat de vordering tot schadevergoeding en ontbinding van de huurovereenkomst gericht moesten zijn tegen de bewindvoerder. De rechtbank vond dat de schade aan de voordeur en gevel niet kon worden toegerekend aan de huurder, omdat er geen bewijs was dat deze schade door de huurder was veroorzaakt, en de huurder stelde dat de schade het gevolg was van een inbraak.
De rechtbank stelde verder vast dat de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen door geen melding te maken van de schade en de lekkage. Echter, deze tekortkomingen waren volgens de rechtbank niet ernstig genoeg om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter benadrukte dat de huurder de situatie deels had hersteld en dat een mentorschap was ingesteld om de communicatie en onderhoud te verbeteren.
De vorderingen van Staete tot schadevergoeding en ontbinding van de huurovereenkomst werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde schadevergoeding niet kon worden toegekend, omdat de huurovereenkomst niet werd ontbonden en de kwestie van de laminaatvloer bij het einde van de huur moest worden afgehandeld. De eis tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd eveneens afgewezen.
Ten slotte werd Staete veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de bewindvoerder, gezien het feit dat Staete in het ongelijk was gesteld. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd, ongeacht een eventueel beroep.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.