De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder, [geïntimeerde], en een huurder, [appellant], over verhoogde servicekosten en de ontbinding van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] verhuurt sinds 1977 een gemeubileerde kamer aan [appellant], waarbij de servicekosten en nutsvoorzieningen belangrijke punten van geschil zijn. [geïntimeerde] vordert betaling van vermeende achterstallige servicekosten, terwijl [appellant] deze kosten betwist en klaagt over gebreken in de woonruimte. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van servicekosten grotendeels toegewezen, maar de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen. In hoger beroep vechten beide partijen deze uitspraak aan.
Het verloop van het proces en de feiten
[geïntimeerde] huurt sinds 1977 een kamer aan [appellant] in een woning waar ook een andere kamer werd verhuurd. [appellant] deelt voorzieningen zoals een keuken en badkamer met de andere huurder, maar er zijn geen individuele meters voor gas en elektriciteit. De huurovereenkomst bepaalt dat de afrekening van nutsvoorzieningen naar verhouding van het aantal gebruikers plaatsvindt.
In 2019 ontving [geïntimeerde] een eindafrekening van de energieleverancier van meer dan €3.000 voor een periode van februari tot juni 2019. [geïntimeerde] vorderde betaling van servicekosten van [appellant] en de andere huurder, die beide weigerden te betalen. Hierop verhoogde [geïntimeerde] het voorschotbedrag voor servicekosten aanzienlijk. De andere huurder vertrok in september 2020, waarna [geïntimeerde] [appellant] dagvaardde voor betaling van verschillende kosten en de ontbinding van de huurovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van [geïntimeerde] voor betaling van gas, elektriciteit en andere servicekosten grotendeels terecht waren, maar wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst af. [appellant] ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de toewijzing van deze kosten en de berekening van de servicekosten.
De beslissing van de rechtbank
In hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat de berekening van de servicekosten door [geïntimeerde] onjuist was. Er was sprake van een dubbele vordering voor servicekosten, waarbij zowel voorschotten als daadwerkelijke kosten werden gevorderd voor dezelfde periode. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet gerechtigd was om dubbele kosten te vorderen zonder duidelijke onderbouwing. Daarom wees het hof de vordering voor de verhoogde servicekosten van €4.620 volledig af. [geïntimeerde] moest deze kosten terugbetalen aan [appellant], inclusief rente.
Daarnaast oordeelde het hof dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst niet kon ontbinden op basis van de aangevoerde redenen. De vermeende gebreken in het gedrag van [appellant] als huurder waren niet voldoende zwaarwegend om ontbinding te rechtvaardigen. Ook het argument van dringend eigen gebruik werd niet geaccepteerd, omdat [geïntimeerde] onvoldoende kon aantonen dat er een structurele wanverhouding was tussen huurinkomsten en exploitatiekosten.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst was afgewezen. [geïntimeerde] werd veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als incidenteel hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en onderbouwde afrekening van servicekosten en de bescherming van huurders tegen onredelijke vorderingen en beëindiging van de huurovereenkomst zonder voldoende grond.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.