De zaak in het kort
Bij het Gerechtshof Amsterdam speelde een hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een bovenwoning. De oorspronkelijke WOZ-waarde was vastgesteld op € 582.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 539.500. De eigenaar van de woning, hierna belanghebbende genoemd, vond deze waarde nog steeds te hoog en ging in beroep. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat de waarde juist was vastgesteld, en de belanghebbende ging hiertegen in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld. Na bezwaar werd deze waarde al verlaagd, maar de belanghebbende was het niet eens met de nieuwe waarde en startte een beroepsprocedure bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep.
Tijdens de zitting bij het Gerechtshof werd besproken dat de oppervlakte van de woning volgens de belanghebbende kleiner was dan door de heffingsambtenaar werd aangenomen. De belanghebbende voerde aan dat de oppervlakte 121 m² was volgens een meetinstructie uit 2013, terwijl de heffingsambtenaar de oppervlakte had vastgesteld op 141 m² op basis van de NEN-norm. Ook was er discussie over de bouwkundige staat van de woning en de invloed daarvan op de WOZ-waarde.
Verder kwamen meerdere aspecten van de waardebepaling aan bod, zoals de erfpachtcorrectie, de vergelijkingsmethode die door de heffingsambtenaar werd gebruikt, en de toepassing van spreidingscoëfficiënten en de afnemende meerwaarde. De belanghebbende betoogde dat de heffingsambtenaar niet transparant was geweest over de gebruikte referentieobjecten en dat dit in strijd was met het ‘black box’-arrest van de Hoge Raad.
De beslissing van de rechtbank.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof vond dat de meetinstructies correct waren toegepast en dat de oppervlakte van de woning terecht op 144 m² was vastgesteld, conform de meetinstructie van 2019. Het hof wees de argumenten van de belanghebbende over de erfpachtcorrectie en de toepassing van de vergelijkingsmethode af.
Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog had vastgesteld en dat er geen sprake was van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hoger beroep van de belanghebbende werd daarom ongegrond verklaard. Er waren geen gronden voor een kostenveroordeling ten laste van de gemeente.
De belanghebbende kan tegen deze uitspraak nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het hof gaf aan dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.