De zaak in het kort
De onderhavige zaak betreft een geschil tussen ex-echtgenoten over de financiële afwikkeling na hun echtscheiding. De partijen zijn gescheiden sinds 7 februari 2017 en waren gehuwd in een algehele gemeenschap van goederen. Een belangrijk onderdeel van de gemeenschap was een appartementsrecht, dat op 24 februari 2020 aan derden is verkocht. Het geschil draait om de vraag of de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding voor de periode van 1 mei 2016 tot 24 februari 2020, en of de man meer heeft geïncasseerd van het bij de notaris in depot staande bedrag dan waarop hij recht had. De vrouw heeft een hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, waarin haar vorderingen werden afgewezen.
Het verloop van het proces en de feiten
In eerste aanleg had de rechtbank Limburg de vorderingen van de vrouw afgewezen. De vrouw had nagelaten om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren die een gebruiksvergoeding rechtvaardigen. Bovendien had de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom de man een te hoog bedrag zou hebben geïncasseerd. De man had het gebruiksrecht van de woning gekregen en de vrouw had de woning per 1 juli 2016 verlaten. In eerste aanleg was ook vastgesteld dat de vrouw geen hoger beroep had ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2019, waarin haar beroep op verrekening van de vordering tot betaling van de gebruiksvergoeding was afgewezen. In dat vonnis had de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat de vrouw haar vordering niet had onderbouwd en niet had gesteld waarom het redelijk en billijk zou zijn om de gebruiksvergoeding gelijk te stellen aan haar bijdrage in de eigenaarslasten.
In hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat het vonnis van de kantonrechter ten onrechte haar vorderingen heeft afgewezen en heeft zij het hof verzocht om haar alsnog ontvankelijk te verklaren en haar vorderingen toe te wijzen. De man heeft daartegen aangevoerd dat het hoger beroep van de vrouw niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard of anders zou moeten worden afgewezen.
De beslissing van de rechtbank.
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank Limburg bekrachtigd en de vrouw veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd waarom zij recht zou hebben op de gevorderde gebruiksvergoeding. Het hof stelde vast dat het geschilpunt in het huidige hoger beroep hetzelfde was als in de eerdere procedure bij de rechtbank Amsterdam, en dat er dus sprake was van gezag van gewijsde. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank Amsterdam bindend is voor dit geschil. De vrouw had in de eerdere procedure haar vordering tot verrekening van de gebruiksvergoeding met de eigenaarslasten onvoldoende onderbouwd en dit in hoger beroep niet hersteld.
Het hof wees ook de vordering van de vrouw tot betaling door de man van een bedrag van € 1.035,55 af. De man had de berekening van de vrouw betwist en het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende had gereageerd op de verweren van de man. Het hof zag geen aanleiding om van de hoofdregel van artikel 237 Rv af te wijken en veroordeelde de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep. De man had ook verzocht om de vrouw in de werkelijke proceskosten van het hoger beroep te veroordelen, maar omdat hij de hoogte van deze kosten niet had gespecificeerd, werd dit verzoek afgewezen.
Al met al bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank Limburg en werd de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak laat zien dat het in geschillen over eigenaarslasten en gebruiksvergoedingen cruciaal is om vorderingen goed te onderbouwen en tijdig te reageren op verweren van de tegenpartij. Het hof benadrukte dat de redelijkheid en billijkheid de rechtsverhouding tussen deelgenoten beheersen, maar dat dit niet ontslaat van de verplichting om een vordering goed te onderbouwen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.