De zaak in het kort
De rechtbank Rotterdam heeft uitspraak gedaan in een geschil tussen een huiseigenaar en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eigenaar, de eiser in deze zaak, betwistte de WOZ-waarde die door de gemeente was vastgesteld, evenals de daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde correct had vastgesteld en dat er geen schending was van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De rechtbank wees het beroep van de eiser af, maar kende wel een kleine vergoeding toe voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de afhandeling van het bezwaar.
Het verloop van het proces en de feiten
De eiser ontving op 31 januari 2022 een beschikking van de heffingsambtenaar waarin de WOZ-waarde van zijn woning in Rotterdam, gelegen aan [adres 1], werd vastgesteld op € 582.000,- per 1 januari 2021. Deze waardevaststelling leidde ook tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De eiser maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop volgde een beroepsprocedure bij de rechtbank.
De woning van de eiser betreft een portiekflat uit 1966 in de wijk Struisenburg met een gebruiksoppervlakte van 155 m², inclusief een garage/parkeerplaats. De eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar gegevens, die ten grondslag lagen aan de waarde, niet had overlegd ondanks een verzoek daartoe. De eiser stelde dat de woning niet hoger gewaardeerd mocht worden dan € 542.000,-, en argumenteerde dat vergelijkingsobjecten in de waardering niet correct waren gehanteerd vanwege verschillen in voorzieningen en onderhoud.
Tijdens de zitting op 11 maart 2024 werd het beroep behandeld. De gemachtigde van de heffingsambtenaar was aanwezig, samen met een taxateur. Namens de eiser was een kantoorgenoot van zijn gemachtigde aanwezig.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelde of de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle opgevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar geen schending had begaan, aangezien de correctiefactoren bekend waren bij de gemachtigde van de eiser door eerdere procedures. Daarom hoefden deze niet opnieuw verstrekt te worden.
Verder beoordeelde de rechtbank of de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald door systematische vergelijking met andere woningen waarvan marktgegevens beschikbaar waren. Hoewel de eiser betoogde dat de gebruikte vergelijkingsobjecten [straatnaam] 239 en [straatnaam] 261 niet bruikbaar waren, oordeelde de rechtbank dat deze voldoende vergelijkbaar waren op basis van type, ligging en bouwjaar. De rechtbank vond dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat deze objecten niet bruikbaar waren en dat de door hem voorgestelde vergelijkingsobjecten niet geschikt waren vanwege bijzondere verkoopomstandigheden. De rechtbank achtte de door de heffingsambtenaar gebruikte kwalificatie van de voorzieningen op een ‘4’ (bovengemiddeld) passend vanwege een eerdere renovatie van de woning.
De rechtbank stelde tevens vast dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van het bezwaar. De termijn voor behandeling van het bezwaar mag maximaal zes maanden duren, maar in deze zaak was het besluit tien maanden na ontvangst van het bezwaar genomen. Hierdoor was de redelijke termijn met twee maanden overschreden. De gehele overschrijding werd toegerekend aan de bezwaarfase en kwam voor rekening van de heffingsambtenaar.
Als gevolg van deze overschrijding kende de rechtbank de eiser een immateriële schadevergoeding toe van € 50,-. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen in stand blijven. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug.
Partijen die het niet eens zijn met deze uitspraak kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.