De zaak in het kort
In deze zaak ligt de kernvraag bij de huurprijs van een gehuurde woonruimte en of de huurovereenkomst tussen de partijen is geëindigd of voor onbepaalde tijd is voortgezet. [Eiser] is de eigenaar van de woning en verhuurder, terwijl [gedaagde] de huurder is. De discussie draait om de splitsing van de all-in huurprijs en de vraag of de huurovereenkomst na het verstrijken van de termijn automatisch is overgegaan in een contract voor onbepaalde tijd.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 1 februari 2023 is een huurovereenkomst aangegaan tussen [eiser] en [gedaagde] voor een periode van twaalf maanden. De overeenkomst bepaalde dat de huur zou worden voortgezet als een maand-tot-maand overeenkomst, tenzij schriftelijk anders aangegeven vóór de vervaldatum. De maandelijkse huur was vastgesteld op €1657, inclusief VVE servicekosten, maar exclusief energiekosten.
Op 2 december 2023 verhoogde [eiser] de huurprijs met €100 voor 2024, wat leidde tot een discussie tussen beide partijen via WeChat. [Gedaagde] vroeg om een verlaging van de huurverhoging of een verlenging van het contract naar twee jaar. Uiteindelijk stuurde [eiser] op 14 januari 2024 een nieuw huurcontract, dat [gedaagde] niet accepteerde. [Gedaagde] stelde dat het oorspronkelijke contract automatisch was omgezet naar een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
[Gedaagde] diende op 19 maart 2024 een verzoek in bij de huurcommissie om de all-in prijs te splitsen in een kale huurprijs en een voorschot voor servicekosten. De huurcommissie oordeelde op 2 juli 2024 dat de kale huurprijs €911,35 en het voorschot voor de servicekosten €414,25 bedragen. De kantonrechter verleende op 13 augustus 2024 een voorlopige voorziening waarbij de maandelijkse huur met €100 werd verhoogd vanaf 1 februari 2024.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank moest beslissen of de huurovereenkomst per 1 februari 2024 was geëindigd of was voortgezet voor onbepaalde tijd. De rechter oordeelde dat [eiser] als professionele verhuurder handelde, waardoor de huurovereenkomst ambtshalve moest worden getoetst aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht. Er waren geen oneerlijke bedingen vastgesteld in de huurovereenkomst.
De rechtbank oordeelde dat de huurprijs en vergoeding voor meubilair niet waren uitgesplitst en dat er een all-in prijs was overeengekomen. De uitspraak van de huurcommissie bleef hierdoor van kracht. De huurovereenkomst was volgens de rechter voortgezet voor onbepaalde tijd, en de overeengekomen huurprijsverhoging was niet rechtsgeldig, aangezien er geen huurprijswijzigingsbeding in het oorspronkelijke contract was opgenomen.
De rechtbank verklaarde dat [gedaagde] vanaf 1 juni 2024 een kale huurprijs van €911,35 en een voorschot servicekosten van €414,25 verschuldigd was. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en kende de tegenvorderingen van [gedaagde] toe, inclusief de terugbetaling van €1.956,60 aan te veel betaalde huur.
[Eiser] werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van [gedaagde], begroot op €475,50 voor de conventie en €204,00 voor de reconventie. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het vonnis meteen ten uitvoer kan worden gelegd ondanks eventueel hoger beroep. De rechtbank wees verder alle andere vorderingen af.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.