De zaak in het kort
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag een uitspraak gedaan over de vaststelling van de waarde van een woning op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eigenaar van de woning, belanghebbende, was van mening dat de waarde van zijn woning te hoog was vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De rechtbank verklaarde eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning correct was. Het hof heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op € 370.000 en de eerder opgelegde aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon bij de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning van belanghebbende per de waardepeildatum 1 januari 2021 op € 395.000 had vastgesteld. Hiertegen maakte belanghebbende bezwaar, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond. Belanghebbende ging vervolgens in beroep bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
De woning van belanghebbende betreft een etageappartement met een gebruiksoppervlakte van ongeveer 91 m², gelegen in een stedelijke omgeving. Het geschil ging met name over de vraag of de waarde van de woning te hoog was vastgesteld, gezien de ligging en de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt.
Tijdens de procedure bracht de heffingsambtenaar een taxatiematrix in, waarin de waarde van de woning werd vastgesteld op € 406.296, gebaseerd op verkoopcijfers van vergelijkbare appartementen. Belanghebbende voerde echter aan dat de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar in een andere wijk met betere ligging en voorzieningen lagen, en daarom niet geschikt waren voor vergelijking met zijn woning. Belanghebbende stelde een waarde van € 319.000 voor, onderbouwd met een eigen taxatierapport en matrix.
De beslissing van de rechtbank
Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn bewijslast om aan te tonen dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het hof constateerde dat de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar in een gunstiger gelegen wijk lagen, wat niet voldoende vergelijkbaar was met de ligging van de woning van belanghebbende. Bovendien had de heffingsambtenaar in zijn matrix zowel de ligging van de vergelijkingsobjecten als die van de woning van belanghebbende eenzelfde waardering gegeven, wat volgens het hof onterecht was gezien de verschillen in ligging.
Aan de andere kant slaagde belanghebbende er ook niet in om de door hem voorgestane waarde van € 319.000 aannemelijk te maken. De door belanghebbende gebruikte vergelijkingsobjecten waren niet allemaal geschikt, en de onderbouwing van de voorgestane waarde was onvoldoende inzichtelijk.
Daarom heeft het hof, nu geen van beide partijen erin slaagde de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken, besloten de waarde van de woning in goede justitie vast te stellen op € 370.000. Het hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar. De aanslagen werden dienovereenkomstig verminderd.
Daarnaast kende het hof belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten toe, vastgesteld op een bedrag van € 3.435,50, evenals een vergoeding van het betaalde griffierecht van € 188.
Deze uitspraak biedt inzicht in de manier waarop de waardering van onroerende zaken moet plaatsvinden en onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige vergelijking met passende objecten om de WOZ-waarde te bepalen. Zowel de ligging als andere relevante factoren moeten adequaat worden meegenomen in de waardering om een juiste vaststelling van de waarde te waarborgen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.