De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak gedaan over het geschil tussen een woningeigenaar, aangeduid als eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De kern van het geschil is de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van de eiser. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 945.000,-. De eiser was het hier niet mee eens en vond dat de waarde te hoog was vastgesteld, vooral gezien de stijging die de waarde had doorgemaakt in de periode van de aankoop van de woning in juli 2020 tot de waardepeildatum in januari 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 een beschikking uitgebracht waarin de WOZ-waarde van de woning van de eiser werd vastgesteld. De woning in kwestie is een tussenwoning met een oppervlakte van 155 m², een inpandige garage, een parkeerplaats en een stuk grond van 107 m². De eiser had de woning op 15 juli 2020 gekocht voor een bedrag van € 800.000,-.
Nadat de eiser bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde, verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond. Hierop stelde de eiser beroep in bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 waren zowel de eiser als de heffingsambtenaar aanwezig. De heffingsambtenaar werd bijgestaan door een taxateur, en zij legden uit dat de WOZ-waarde was berekend met behulp van het rekenmodel Ortax. Dit model berekent de waardeontwikkeling door gebruik te maken van verkoopgegevens van woningen in Amsterdam.
De eiser betwistte de indexering van de woningwaarde en vond de waardestijging van 23,41% tussen juli 2020 en januari 2022 onredelijk hoog. Hij wees op verschillen in de waardestijging van vergelijkbare woningen en suggereerde dat verkeerde parameters in het model waren ingevoerd. De heffingsambtenaar legde uit dat de stijging in lijn was met de algemene marktontwikkelingen in Amsterdam en verwees naar correcties zoals de erfpachtcorrectie. Deze correcties kunnen aanzienlijk variëren, afhankelijk van het al dan niet afkopen van de erfpacht door huiseigenaren.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft de uitleg van de heffingsambtenaar gevolgd en geoordeeld dat het gebruikte indexcijfer een geschikte maatstaf was om de waardeontwikkeling van de woning vast te stellen. De rechtbank vond het stijgingspercentage, gebaseerd op de gemiddelde stijging van verkoopprijzen in de betreffende wijk, voldoende specifiek en acceptabel als methodiek voor indexering. Hoewel de rechtbank erkende dat een stijging van 23% als hoog kan worden ervaren, was er volgens de rechtbank geen bewijs dat dit percentage onredelijk was.
Bovendien merkte de rechtbank op dat de heffingsambtenaar een marge had ingebouwd in de vastgestelde WOZ-waarde, aangezien de getaxeerde waarde van de woning hoger was dan de waarde die uiteindelijk was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dan ook dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R. van de Water in aanwezigheid van griffier mr. H.M. Dost op 1 november 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.