De zaak in het kort
In deze zaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen van de verhuurder, [eiser], tegen de huurder, [gedaagde], niet toewijsbaar zijn. De kern van de zaak betrof de vraag of de huurovereenkomst nietig of vernietigbaar was vanwege het ontbreken van voorafgaande toestemming van het bestuur van de Vereniging van Eigenaars (VvE). Daarnaast werd er door de verhuurder aangevoerd dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden zou kunnen worden vanwege een gebrek, en dat de huurder de overeenkomst niet correct had nageleefd en dat er sprake was van dringend eigen gebruik van de woning. De rechter heeft al deze argumenten afgewezen, en oordeelde dat er geen sprake was van een huurachterstand of andere betalingsverplichtingen van de huurder richting de verhuurder.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 12 augustus 2024, waarop [gedaagde] op 18 december 2024 antwoordde. Na een tussenvonnis op 8 januari 2025 vond een mondelinge behandeling plaats op 4 april 2025. [eiser] verhuurde sinds 15 augustus 2018 een woning aan [gedaagde] voor een huurprijs van € 2.150 per maand. Er was geen huurprijswijzigingsbeding opgenomen in de huurovereenkomst. [eiser] en zijn partner wonen jaarlijks enkele maanden in Spanje en verblijven bij terugkomst in Nederland in een sociale huurwoning. [gedaagde] had zijn bedrijven ingeschreven op het adres van de woning, wat volgens [eiser] in strijd was met de splitsingsakte van het gebouw waarin de woning zich bevond. [eiser] probeerde de huurprijs te verhogen en [gedaagde] de woning uit te zetten, maar [gedaagde] weigerde dit.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst niet nietig of vernietigbaar is, ondanks het ontbreken van toestemming van het VvE-bestuur. Het gebruik van de woning zonder toestemming van het VvE-bestuur kan niet als een gebrek worden aangemerkt dat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Bovendien heeft de verhuurder niet geprobeerd om alsnog toestemming te verkrijgen, en het genot van de woning door [gedaagde] is niet aangetast.
Verder oordeelde de rechtbank dat [eiser] de huurovereenkomst niet kon opzeggen op grond van wanprestatie door [gedaagde], dringend eigen gebruik of omdat [gedaagde] een redelijk aanbod zou geweigerd hebben. De rechtbank vond dat er geen bewijs was dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder gedroeg of dat [eiser] de woning dringend voor eigen gebruik nodig had. Ook was er geen sprake van een redelijk aanbod tot huurprijsverhoging, aangezien er in de oorspronkelijke overeenkomst geen mogelijkheid tot huurprijsaanpassing was opgenomen. De rechtbank wees erop dat de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten van toepassing was en dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd om een uitzondering op deze wet aan te tonen.
Tot slot was er geen sprake van een huurachterstand, aangezien [gedaagde] consistent de overeengekomen huurprijs van € 2.150 had betaald. De rechtbank oordeelde dat [eiser] in het ongelijk was gesteld en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten van [gedaagde]. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van € 408.
Al met al oordeelde de rechtbank dat alles wat [eiser] aanvoerde onvoldoende was om de huurovereenkomst te beëindigen of om [gedaagde] tot enige extra betaling te verplichten.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.