De zaak in het kort
De kwestie handelt over een geschil tussen een appartementseigenaar ([verzoeker]) en de Vereniging van Eigenaren (VvE) waarin hij lid is, evenals een medebewoner ([verweerder 2]). De [verzoeker] wil een dakopbouw op zijn woning realiseren en heeft daarvoor toestemming nodig van de VvE en zijn medebewoner. Het verzoek is gebaseerd op de artikelen 5:140 en 5:121 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die betrekking hebben op de wijziging van de splitsingsakte en het verkrijgen van een vervangende machtiging indien een mede-eigenaar zonder redelijke grond weigert mee te werken. De rechtbank wees het verzoek af, omdat [verweerder 2] zijn toestemming op redelijke gronden weigerde.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 4 oktober 2024 diende [verzoeker] een verzoekschrift in bij de rechtbank om een vervangende machtiging te verkrijgen voor het aanbrengen van een dakopbouw en het wijzigen van de splitsingsakte van de VvE. [verweerder 2] diende op 14 april 2025 een verweerschrift in, waarin hij zijn bezwaar tegen de dakopbouw uiteenzette. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 april 2025.
De feiten van de zaak beginnen bij een splitsingsakte uit 2004, waarin het gebouw is verdeeld in twee appartementsrechten. Het appartementsrecht van [verzoeker] omvat de bovenste verdieping van het gebouw. De VvE, opgericht bij deze splitsingsakte, heeft een reglement dat onder meer stelt dat wijzigingen aan het gebouw toestemming van de vergadering van eigenaren vereisen.
De eerste vergadering van de VvE waarin de dakopbouw ter sprake kwam, vond plaats op 18 augustus 2023. Hoewel [verzoeker] stelde dat hij toestemming had gekregen, bleek uit e-mailcorrespondentie dat [verweerder 2] zijn instemming niet had gegeven, omdat hij meer tijd nodig had om zijn standpunt te bepalen. Uiteindelijk maakte [verweerder 2] formeel bezwaar tegen de dakopbouw, vanwege zorgen over overlast, privacy en verandering van het architectonisch uiterlijk van het pand.
Bij een tweede vergadering op 6 september 2024 vroeg [verzoeker] opnieuw om toestemming, maar [verweerder 2] bleef bij zijn weigering, ondersteund door zijn advocaat. [verzoeker] stelde dat de voorstellen zonder redelijke gronden werden geweigerd en verzocht de rechtbank om vervangende machtigingen te verlenen om de dakopbouw alsnog te kunnen realiseren.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat er tijdens de VvE-vergadering van 18 augustus 2023 geen rechtsgeldig besluit was genomen over de dakopbouw, omdat er geen met stukken onderbouwd voorstel was gepresenteerd en in stemming was gebracht. Hierdoor kon het primaire verzoek van [verzoeker] niet worden toegewezen.
Bij de beoordeling van het verzoek om vervangende machtigingen op basis van artikel 5:140 BW richtte de rechtbank zich op de vraag of [verweerder 2] zijn medewerking zonder redelijke grond weigerde. De rechtbank vond dat [verweerder 2] redelijke gronden had om zijn toestemming te weigeren. De geplande dakopbouw zou namelijk leiden tot een intensiever gebruik van de woning van [verzoeker], wat in strijd was met de oorspronkelijke bestemming zoals vastgelegd in het reglement van de VvE. Bovendien zou het architectonisch uiterlijk van het pand aanzienlijk veranderen. Deze overwegingen rechtvaardigden de weigering van [verweerder 2].
Omdat de rechtbank oordeelde dat [verweerder 2] zijn medewerking niet zonder redelijke grond weigerde, werden de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. De rechtbank veroordeelde [verzoeker] ook in de proceskosten, die aan de zijde van [verweerder 2] werden begroot op € 609,50.
Samenvattend stelde de rechtbank dat [verweerder 2] gerechtigd was om zijn medewerking te weigeren, gezien de impact die de dakopbouw zou hebben op zijn woongenot en de architectonische integriteit van het gebouw. De juridische kaders van de artikelen 5:121 en 5:140 BW werden strikt toegepast, waarbij de belangen van beide partijen zorgvuldig werden afgewogen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.