De zaak in het kort
Op 7 mei 2025 deed de rechtbank Amsterdam uitspraak in een verzetprocedure waarin [eiser 1] en [eiser 2] als appartementseigenaren en leden van de Vereniging van Eigenaars [naam VvE] betrokken waren. Deze procedure draaide om een verstekvonnis dat op 19 juni 2024 werd uitgesproken, waarin [eiser 1] en [eiser 2] waren veroordeeld tot het leveren van een financiële bijdrage aan het funderingsherstel van hun appartementencomplex. De eisers kwamen in verzet tegen dit vonnis, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat het niet tijdig werd ingediend. Hierdoor werd het verstekvonnis bekrachtigd en werden [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding van de VvE op 7 mei 2024, waarin een vordering tegen [eiser 1] en [eiser 2] werd ingesteld. Deze vordering betrof de financiële bijdrage die de appartementseigenaren moesten leveren voor het herstel van de fundering van het gebouw. [eiser 1] en [eiser 2] reageerden niet op deze dagvaarding, wat leidde tot een verstekvonnis op 19 juni 2024 waarin zij werden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen door de VvE.
Op 11 oktober 2024 kwamen [eiser 1] en [eiser 2] in verzet tegen het verstekvonnis. Volgens hen waren zij pas op 16 september 2024 op de hoogte geraakt van het vonnis, na de betekening van een proces-verbaal van beslag op 13 september 2024. Zij stelden dat hun verzetdagvaarding binnen vier weken na deze datum was betekend, zoals vereist volgens artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De VvE voerde echter aan dat [eiser 1] en [eiser 2] al eerder op de hoogte waren van het verstekvonnis. Hierbij werd gewezen op een proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag dat op 9 juli 2024 in persoon aan [eiser 2] was betekend, en op een telefoongesprek op 5 juli 2024 waarin de deurwaarder [eiser 1] en [eiser 2] op de hoogte bracht van het vonnis en de gevolgen ervan. Ook werd er op 5 juli 2024 een e-mail met het verstekvonnis naar [eiser 1] gestuurd.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] en [eiser 2] te laat in verzet waren gekomen. Op basis van de verklaring van de deurwaarder en de betekening van het proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag werd vastgesteld dat [eiser 1] en [eiser 2] al op 5 juli 2024 bekend waren met het verstekvonnis. Dit betekende dat de verzetdagvaarding binnen vier weken na deze datum had moeten worden betekend, wat niet was gebeurd, aangezien het verzet pas op 11 oktober 2024 werd ingediend.
Daarom werden [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzet, wat betekende dat de inhoudelijke bezwaren tegen het verstekvonnis niet werden behandeld. Het verstekvonnis van 19 juni 2024 werd bekrachtigd en [eiser 1] en [eiser 2] werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de VvE, die werden begroot op € 2.107,00. Deze kostenveroordeling was hoofdelijk, wat inhoudt dat beide eisers verantwoordelijk zijn voor het volledige bedrag, maar als de een betaalt, hoeft de ander dat niet nogmaals te doen.
De uitspraak onderstreept het belang van tijdige actie in juridische procedures en dat het niet tijdig indienen van een verzetdagvaarding kan leiden tot het verlies van de mogelijkheid om een verstekvonnis aan te vechten.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.