De zaak in het kort
In deze zaak staat een geschil centraal tussen een huurder, aangeduid als [appellante], en verhuurder Vebra N.V. over de afrekening van servicekosten van een appartement. Het geschil betreft met name de verdeelsleutel die wordt gehanteerd voor de afrekening van energie- en overige servicekosten voor de jaren 2016 en 2017. De Huurcommissie had eerder uitspraak gedaan over deze jaren, waarbij de kantonrechter het oordeel van de Huurcommissie overnam. [Appellante] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het gerechtshof bekrachtigde het eerdere vonnis, waarbij de verdeelsleutel van 25/270 van de VvE als redelijk werd beschouwd.
Het verloop van het proces en de feiten
[appellante] huurt sinds 1994 een appartement in een complex van 23 appartementen. Vebra N.V. werd in 1999 de eigenaar en verhuurder van het appartement. Naast de huurprijs betaalde [appellante] een maandelijks voorschot voor bijkomende leveringen en diensten, waaronder energieverbruik en andere servicekosten.
In 2018 stelde Vebra vast dat de servicekosten niet adequaat aan de werkelijke kosten waren aangepast, en zij vorderde een bedrag van [appellante] voor achterstallige servicekosten over 2016 en 2017. [appellante] betwistte de herberekening van Vebra, met name omdat zij vanwege haar beroep als kapitein een groot deel van het jaar niet thuis was en meende dat zij alleen de werkelijke verbruikskosten verschuldigd was.
De Huurcommissie werd betrokken om de servicekosten voor deze jaren vast te stellen. Zij concludeerde dat de betalingsverplichting van [appellante] voor de servicekosten over 2016 en 2017 respectievelijk € 2.620,07 en € 1.873,91 bedroeg, op basis van de verdeelsleutel uit de splitsingsakte van de VvE. De kantonrechter volgde deze berekening, maar [appellante] ging in hoger beroep.
De beslissing van de rechtbank.
In hoger beroep voerde [appellante] aan dat de verdeelsleutel niet was overeengekomen en stelde een andere berekeningswijze voor, gebaseerd op een brief van 1997. Het hof verwierp dit argument, aangezien er geen bewijs was dat deze wijze van afrekening was overeengekomen na 1994. De brief van 1997 was een eenzijdige afrekening door de toenmalige beheerder en niet als bewijs van een overeenkomst te beschouwen. Bovendien werd de berekeningswijze na 1997 niet meer toegepast.
[appellante] betoogde ook dat de verdeelsleutel uit het VvE-reglement niet automatisch voor haar als huurder gold. Het hof oordeelde echter dat zij, door niet tijdig bezwaar te maken tegen de verdeelsleutel zoals medegedeeld in 2018, stilzwijgend had ingestemd met het gebruik daarvan.
Ten aanzien van de servicekosten voor 2016 en 2017 stelde [appellante] dat het appelverbod van art. 7:262 lid 2 BW zou moeten worden doorbroken. Het hof wees dit verzoek af, omdat de berekeningswijze van de kantonrechter in lijn was met de uitspraak van de Huurcommissie en de verdeelsleutel redelijk was bevonden.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 3.389,-. Hiermee kwam het hof tot de conclusie dat de verdeelsleutel van 25/270 als redelijke maatstaf voor de verdeling van de servicekosten gold en dat [appellante] deze moest aanvaarden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.