De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een hoger beroep ingediend door de belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht zijn verplichting heeft geschonden om bepaalde gegevens te verstrekken volgens artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende stelt dat hij niet in staat was de juistheid van de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning te controleren omdat niet alle relevante gegevens aan hem zijn verstrekt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen niet had geschonden, en deze uitspraak wordt nu door het hof beoordeeld.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende, gelegen op [adres1] 47 te [woonplaats], per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 396.000 voor het belastingjaar 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikking en de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting. In zijn bezwaarschrift verzocht de belanghebbende om alle relevante stukken en gegevens die bij de waardebepaling en de behandeling van zijn bezwaar waren betrokken, zodat hij de door de heffingsambtenaar gemaakte keuzes kon controleren. De belanghebbende was met name geïnteresseerd in gegevens zoals grondstaffels, liggingsfactoren, KOUDV-factoren (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen), huurcijfers, en indexeringspercentages.
De heffingsambtenaar verstrekte enkele gegevens per e-mail, maar niet alle gevraagde informatie. Na een uitspraak van de rechtbank die het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde, stelde de belanghebbende hoger beroep in bij het hof. Tijdens de zitting bij het hof werd de zaak verder besproken, waarbij vertegenwoordigers van beide partijen aanwezig waren en gehoord werden.
De beslissing van de rechtbank
Het hof beoordeelde of de heffingsambtenaar de verplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle gegevens te verstrekken die de belanghebbende had opgevraagd. Volgens deze wettelijke bepaling moet de heffingsambtenaar, op verzoek van de belanghebbende, afschriften van gegevens verstrekken die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde. Dit is bedoeld om de belanghebbende in staat te stellen de juistheid van de waardebeschikking te controleren en te beoordelen of het zinvol is om beroep in te stellen.
Het hof stelde vast dat de heffingsambtenaar tijdens de hoorzitting de belanghebbende had geïnformeerd over de vaststellingswijze van de WOZ-waarde. Daarnaast was het hof van mening dat de heffingsambtenaar niet voor alle KOUDV-factoren de gevraagde gegevens beschikbaar had. De informatie die de heffingsambtenaar wel had, was verstrekt. Het hof vond ook dat de kennis en ervaring van een taxateur niet vallen onder de gegevens die verplicht verstrekt moeten worden volgens artikel 40, lid 2.
Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen onder de Wet WOZ niet had geschonden. Daarom verklaarde het hof het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en er werd aangegeven dat beroep in cassatie mogelijk is bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.