De zaak in het kort
[eiser] B.V., een vastgoedonderneming, heeft beslag laten leggen op gegevens van [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] na beschuldigingen van verborgen vastgoedtransacties die in strijd zouden zijn met de belangen van [eiser]. De onderneming heeft een rechtsvordering ingesteld op basis van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om inzage te verkrijgen in de in beslag genomen gegevens. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de vordering van [eiser] tot inzage in de gegevens toegewezen, ondanks verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Het verloop van het proces en de feiten
[eiser] B.V. is opgericht in 2011 en houdt zich bezig met vastgoedtransacties, waarbij ze woningen aankoopt en doorverkoopt. [gedaagde 1] bezit 49% van de aandelen in [eiser], en [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1]. Van de oprichting tot mei 2024 was [gedaagde 1] bestuurder van [eiser]. Een geschil ontstond toen [eiser] ontdekte dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogelijk een aantal vastgoedtransacties hadden verborgen. Bij een aandeelhoudersvergadering in mei 2024 werd [gedaagde 1] ontslagen als bestuurder van [eiser].
In augustus 2024 beschuldigde de advocaat van [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van onbehoorlijk bestuur en het onrechtmatig handelen door zichzelf als meester aan te wijzen in vastgoedtransacties, waardoor opbrengsten buiten [eiser] om werden geleid. Ondanks een verzoek tot inzage gaven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen gehoor. Vervolgens werd door de voorzieningenrechter in oktober 2024 conservatoir beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van [gedaagde 2] in zijn woning en later op gegevens, die in gerechtelijke bewaring werden gegeven.
[eiser] startte een bodemprocedure en vorderde daarin een verklaring dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taak als bestuurders onbehoorlijk hadden vervuld en dat ze aansprakelijk waren voor de schade van [eiser]. [eiser] vroeg in een kort geding om de inbeslaggenomen gegevens vrij te geven als voorlopige voorziening. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voerden verweer, waarbij ze stelden dat er geen sprake was van onbehoorlijk bestuur of schade aan [eiser].
De beslissing van de rechtbank
De voorzieningenrechter stelde dat de rechtsbetrekking tussen [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] was vastgesteld, gezien hun aandelenbelang en bestuursrol in [eiser]. De rechter oordeelde dat [eiser] voldoende spoedeisend belang had bij de inzage van de gegevens om haar standpunt in de bodemprocedure te onderbouwen. De voorzieningenrechter vond het ook aannemelijk dat er sprake was van tegenstrijdige belangen in de vastgoedtransacties, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zichzelf als meester hadden aangewezen.
De rechtbank wees erop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hadden voldaan aan hun verplichting om de medeaandeelhouder te informeren over de transacties, zoals vereist volgens de statuten van [eiser]. De argumenten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de transacties vanwege financiële redenen buiten [eiser] om moesten plaatsvinden, werden niet voldoende onderbouwd. Bovendien was er geen beleid binnen [eiser] over de toedeling van transacties aan verschillende entiteiten.
De voorzieningenrechter besliste dat [eiser] recht had op inzage in de in beslag genomen gegevens, aangezien deze gegevens kunnen dienen als bewijs in de bodemprocedure. De vordering van [eiser] werd toegewezen, met uitzondering van vertrouwelijke correspondentie tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun advocaten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werden veroordeeld in de proceskosten en beslagkosten. De rechter bepaalde ook dat een dwangsom van € 1.000 per dag zou worden opgelegd als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet voldeden aan het verstrekken van de gegevens aan [eiser].
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.