De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam zich gebogen over een geschil tussen enkele appartementseigenaren en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een bedrijfsverzamelgebouw in Amsterdam. De VvE had een omgevingsvergunning aangevraagd en gekregen voor het wijzigen van de brandcompartimentering van het gebouw. De appartementseigenaren, de eisers, tekenden hier bezwaar tegen aan, omdat zij van mening waren dat de VvE niet bevoegd was om de aanvraag in te dienen en dat de wijzigingen hun eigendomsrechten zouden schaden. De rechtbank heeft het bezwaar van de eisers ongegrond verklaard en de VvE in het gelijk gesteld.
Het verloop van het proces en de feiten
Het geschil draait om een bedrijfsverzamelgebouw in Amsterdam dat bestaat uit 22 bedrijfsunits, elk met een eigen brandcompartiment. De VvE besloot in juli 2023 tijdens een algemene ledenvergadering om de brandcompartimentering te herzien en in te krimpen tot het minimaal wettelijk vereiste aantal compartimenten. Deze beslissing werd genomen na advies van een deskundig bureau en leidde tot een aanvraag voor een omgevingsvergunning in september 2023. Het college van burgemeester en wethouders verleende de vergunning in november 2023.
De eisers, eigenaren van enkele units in het gebouw, voerden aan dat de VvE niet bevoegd was de aanvraag te doen, omdat het besluit niet unaniem was en hun eigendomsrechten zou schenden. Zij stelden dat het besluit van de ALV nietig was en dat de brandcompartimentering volgens een eerder rapport (het Vectorrapport) gehandhaafd moest worden met 22 compartimenten.
Tijdens de zitting op 10 februari 2025 werden de argumenten van beide partijen besproken. De VvE en het college verdedigen hun standpunt dat de herziening van de brandcompartimentering binnen de bevoegdheden van de VvE valt en dat het college de omgevingsvergunning rechtmatig heeft verleend.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de VvE bevoegd was om de aanvraag te doen, gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Raad van State die stelt dat de VvE het beheer voert over de gemeenschappelijke delen van het gebouw. De rechtbank vond dat het eigendomsrecht van de eisers niet werd geschonden door de aanvraag.
Daarnaast stelde de rechtbank vast dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend volgens het limitatief-imperatief stelsel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit houdt in dat een vergunning moet worden verleend als er geen strijd is met wettelijke voorschriften zoals het Bouwbesluit en het bestemmingsplan. De rechtbank vond dat de aanvraag voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en dat het rechtens verkregen niveau van brandveiligheid niet werd onderschreden.
Verder oordeelde de rechtbank dat andere door de eisers aangevoerde punten, zoals het niet handhaven van brandveiligheid en het niet uitvoeren van de vergunning, geen rol speelden in de beoordeling van de omgevingsvergunning. Dit zijn volgens de rechtbank zaken die in afzonderlijke procedures behandeld moeten worden.
Tot slot verwierp de rechtbank het argument van de eisers dat zij financieel benadeeld worden door het besluit. De rechtbank vond dat de eisers hun stelling niet voldoende hadden onderbouwd en dat er geen sprake was van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning gehandhaafd blijft en dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van hun proceskosten. De eisers kunnen nog in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.