De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil over een naheffingsaanslag energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie (ODE) opgelegd aan een Vereniging van Eigenaren (VvE) die een recreatiepark exploiteert. De VvE had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die oorspronkelijk werd opgelegd voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2017. Het geschil richt zich op de vraag of de VvE als leverancier van elektriciteit kan worden aangemerkt en of de naheffingsaanslag correct is berekend en opgelegd.
Het verloop van het proces en de feiten
De inspecteur van de Belastingdienst had aan de VvE een naheffingsaanslag EB en ODE opgelegd. De VvE exploiteert een recreatiepark met recreatiewoningen en centrale voorzieningen. Het park heeft één elektriciteitsaansluiting en wekt ook elektriciteit op via zonnepanelen. De inspecteur had de naheffingsaanslag vastgesteld op basis van het totale elektriciteitsverbruik van het park, inclusief de zelf opgewekte en de ingekochte elektriciteit.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de VvE ongegrond verklaard, maar wel immateriële schadevergoedingen en proceskosten aan de VvE toegekend. De zaak werd vervolgens in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, nadat het Gerechtshof Den Haag de zaak had verwezen.
Tijdens de procedure voerde de VvE aan dat de levering van elektriciteit als onderdeel van een all-in pakket van diensten aan de eigenaren van de recreatiewoningen wordt geleverd, en dat dit geen zelfstandige levering van elektriciteit betreft. Verder stelde de VvE dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor warmtepompen, niet als levering van elektriciteit kan worden aangemerkt omdat de warmtepompen en de infrastructuur eigendom zijn van de VvE zelf.
De beslissing van de rechtbank.
Het Gerechtshof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelde dat de VvE wel degelijk als leverancier van elektriciteit kan worden aangemerkt. Het hof stelde vast dat de VvE via een distributienet elektriciteit levert aan de recreatiewoningen, en dat de eigenaren van de woningen de macht hebben om over deze elektriciteit te beschikken, wat voldoet aan de definitie van levering van elektriciteit conform de Wet op de omzetbelasting 1968.
Het hof verwierp het argument van de VvE dat de levering van elektriciteit onderdeel uitmaakt van een samengestelde prestatie en daarom niet als zelfstandige levering kan worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de levering van elektriciteit een zelfstandige prestatie is, omdat de elektriciteit essentieel is voor het gebruik van de recreatiewoningen en niet slechts een bijkomstige dienst.
Ook het argument van de VvE dat de elektriciteit voor de warmtepompen niet als levering kan worden aangemerkt, werd verworpen. Het hof oordeelde dat de elektriciteit via het distributienet aan de recreatiewoningen wordt geleverd en dat de eigendom van de infrastructuur door de VvE niet relevant is voor de vraag of sprake is van een levering van elektriciteit.
Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De VvE werd in het ongelijk gesteld en moest de naheffingsaanslag voldoen. Er was geen reden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
Het hof stelde dat er geen aanleiding was om de zaak verder in cassatie te behandelen, tenzij één van de partijen daar binnen zes weken na de uitspraak een verzoek toe indient bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het hof wees er op dat digitaal procederen bij de Hoge Raad verplicht is voor professionele gemachtigden, maar dat natuurlijke personen zonder professionele bijstand ook per post in cassatie kunnen gaan.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.