De zaak in het kort
In deze zaak ging het om een geschil tussen Nobillon Vastgoed B.V. en de huurders, [gedaagden], over aangebrachte wijzigingen in een gehuurd pand. Nobillon vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en vergoeding van kosten die gepaard gingen met herstelwerkzaamheden aan het pand. De kantonrechter in Amsterdam moest oordelen over de vraag of [gedaagden] tekort was geschoten in hun verplichtingen als huurders en of dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Nobillon afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
Het verloop van het proces en de feiten
[gedaagden] huurde sinds 1992 een woning van Nobillon, die sinds 2004 eigenaar is van het pand. In 2017 heeft [gedaagden] zonder toestemming ingrijpende verbouwingen aan de woning uitgevoerd, waaronder het slopen van de keuken en badkamer, het vervangen van draagbalken, en het verwijderen van schouwen. Nobillon sommeerde [gedaagden] in 2020 om de woning op eigen kosten in oude staat te herstellen. Deze situatie leidde tot juridische procedures waarin Nobillon eiste dat [gedaagden] de kosten voor het herstel zou betalen en dat de huurovereenkomst ontbonden zou worden.
In een eerder vonnis van 2021 was reeds beslist dat Nobillon de woning mocht herstellen en dat [gedaagden] een schadevergoeding moest betalen. Ondanks dat [gedaagden] kort na het vonnis betaalde, kwam Nobillon met nieuwe claims naar aanleiding van een hoger beroep. Het hof oordeelde echter dat onvoldoende was aangetoond dat de schade aan de vloerbalken en kruipruimte door [gedaagden] was veroorzaakt. Nobillon verhoogde haar vordering in hoger beroep, maar dit werd grotendeels afgewezen, op enkele kleine kostenposten na.
Na het arrest van het hof in 2023 zijn er verdere gesprekken en onderzoeken gedaan naar de staat van het pand. De Vereniging van Eigenaars (VvE) bracht kosten in rekening bij Nobillon voor herstelwerkzaamheden en vervanging van vloerbalken. Nobillon probeerde deze kosten weer door te belasten aan [gedaagden], maar [gedaagden] betwistte aansprakelijkheid voor deze kosten, mede op basis van rapporten die de oorzaak van de schade niet eenduidig aan hun werkzaamheden konden toeschrijven.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de beslissingen van het hof in 2023 bindend waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling van de schadeplichtigheid van [gedaagden] rechtvaardigden. De rapporten die na het arrest werden ingebracht, leverden onvoldoende nieuw bewijs op om de vordering van Nobillon te ondersteunen. De rechtbank vond dat Nobillon niet had aangetoond dat de schade aan de vloerbalken en kruipruimte volledig toe te schrijven was aan de verbouwingen door [gedaagden], en dat Nobillon onvoldoende had toegelicht waarom [gedaagden] 40% van de kosten zou moeten dragen.
Bovendien had [gedaagden] al aanzienlijke bedragen betaald voor schadevergoeding en bijkomende kosten, en de rechtbank vond dat Nobillon niet adequaat had aangetoond dat deze betalingen onvoldoende waren om de schade te dekken. De rechtbank wees ook de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst af, aangezien [gedaagden] voldoende had meegewerkt aan het herstel van de woning, zoals eerder door het hof was bepaald.
Als gevolg van het ongelijk van Nobillon, werd zij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van [gedaagden], inclusief de kosten voor een ingehuurde deskundige. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 6.961,50. De rechtbank bekrachtigde de eerdere beslissingen en verduidelijkte dat Nobillon verantwoordelijk was voor de kosten die zij ten onrechte op [gedaagden] probeerde te verhalen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.