De zaak in het kort
In deze zaak, behandeld door de rechtbank Rotterdam, stonden de huurders, [eiseres] en [eiser], tegenover hun verhuurder, [gedaagde]. De huurders eisten een aanzienlijke huurprijsvermindering en schadevergoeding vanwege een lekkage en daaropvolgende schimmelproblemen in de gehuurde woning. De kantonrechter kende een gedeeltelijke huurprijsvermindering toe, maar wees de schadevergoeding af.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 20 september 2024. De zitting vond plaats op 7 mei 2025, waarbij beide partijen en hun vertegenwoordigers aanwezig waren. De huurders huurden een woning van de verhuurder. Voordat de huidige huurrelatie bestond, was [eiseres] de oorspronkelijke huurder samen met een andere huurder. In december 2023 ontstond er een lekkage die vocht- en schimmelproblemen veroorzaakte in de woning, waardoor bijna de helft van de woning onbruikbaar werd. Pas in februari 2024 werd de oorzaak van de lekkage verholpen en eind mei 2024 werden de schimmelproblemen aangepakt.
De huurders eisten een huurprijsvermindering van 60% over de periode van 29 december 2023 tot 23 mei 2024, omdat zij vonden dat het woongenot aanzienlijk was verminderd. Daarnaast vroegen zij een schadevergoeding voor de extra kosten die zij hadden moeten maken voor alternatieve huisvesting tijdens de herstelwerkzaamheden. De verhuurder betwistte de hoogte van de gevraagde huurprijsvermindering en de gestelde schade.
De verhuurder voerde aan dat hij snel had gehandeld om de lekkage en de gevolgen daarvan te verhelpen. Hij stelde dat de gevraagde huurprijsvermindering van 60% niet in verhouding stond tot de vermindering van het huurgenot en betwistte de hoogte van de geleden schade.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter besloot dat er inderdaad sprake was van een gebrek aan de woning, wat een vermindering van het woongenot tot gevolg had. De lekkage en de schimmelproblemen werden als ernstige gebreken aangemerkt. De rechter kende de huurders een huurprijsvermindering toe van 60% voor de periode van 29 december 2023 tot 13 februari 2024, en een vermindering van 40% voor de periode van 14 februari 2024 tot 23 mei 2024. Deze percentages weerspiegelden volgens de rechter de ernst van de vermindering van het woongenot.
De kantonrechter wees de vordering voor schadevergoeding echter af. Hij oordeelde dat de verhuurder niet toerekenbaar was voor de ontstane gebreken omdat er geen sprake was van nalatigheid. Er was onvoldoende bewijs dat de verhuurder niet adequaat had gereageerd op de problemen. De verhuurder had verschillende partijen ingeschakeld om de problemen te verhelpen en was in gesprek gebleven met de huurders.
De rechter veroordeelde de verhuurder om een bedrag van € 3.682,12 aan huurprijsvermindering terug te betalen aan de huurders. Daarnaast moest de verhuurder € 596,78 betalen aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van € 1.061,72 dragen. De wettelijke rente over deze bedragen werd toegewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het vonnis direct uitgevoerd kan worden ondanks eventueel hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van adequaat reageren door verhuurders op gebreken in het gehuurde en de mogelijkheden voor huurders om huurprijsvermindering te eisen wanneer het woongenot aanzienlijk wordt verminderd. Echter, voor schadevergoeding moet de verhuurder toerekenbaar zijn voor het ontstaan van het gebrek, wat in deze zaak niet het geval was.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.