De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eigenaar van de woning, aangeduid als de belanghebbende, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de WOZ-waarde voor het jaar 2022, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar en een eveneens ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Noord-Holland, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De kern van het geschil is of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en of er sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar heeft op 24 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 222.000. De woning betreft een maisonnette uit 1978, met een oppervlakte van 99 m², voorzien van een berging en een privé parkeerplaats. In de bezwaarprocedure heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag, een grondstaffel en een taxatiematrix met vergelijkingsobjecten verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens had verstrekt om de juistheid van de waardebeschikking te controleren en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals de onderhoudstoestand en de voorzieningen. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met deze factoren en dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten de waarde van de woning konden onderbouwen. Daarnaast stelde de belanghebbende dat de indexeringspercentages niet voldoende inzichtelijk waren, maar ook hier oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven.
De beslissing van de rechtbank.
Het gerechtshof Amsterdam heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens had verstrekt en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het hof deelde het oordeel van de rechtbank dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat er voldoende rekening was gehouden met verschillen. De heffingsambtenaar had aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, ook in het licht van de door belanghebbende aangevoerde argumenten.
Het hof oordeelde verder dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek in de uitspraak van de rechtbank. Het hof onderschreef de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing was gebaseerd. De slotsom van het hof was dat het hoger beroep ongegrond was en er geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, lid van de belastingkamer, met I.A. Kranenburg als griffier, en is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.