De zaak in het kort
De vereniging van eigenaren (VvE) van het Rainbow Tower Building in Sint Maarten heeft een juridische procedure aangespannen tegen de eigenaar van een appartement, de stichting particulier fonds (PFF), omdat deze een achterstand heeft in het betalen van VvE-bijdragen. De VvE eist betaling van $27.564,49 aan achterstallige bijdragen en toekomstige kwartaalbijdragen en ‘special assessments’. De PFF betwist de geldigheid van de gevorderde bijdragen en stelt dat er geen juridische basis is voor betalingen van vóór 2020, aangezien de VvE in die periode niet actief was. De rechtbank heeft beslist dat de PFF niet hoeft te betalen voor de periode 2012-2019, maar wel een deel van de achterstand en bepaalde ‘special assessments’ moet voldoen.
Het verloop van het proces en de feiten
Het juridische proces begon met een verzoekschrift dat op 12 april 2024 door de VvE werd ingediend. De PFF diende een conclusie van antwoord in, waarna diverse stukken en akten werden uitgewisseld tussen beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 2025. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de PFF sinds 16 november 2009 eigenaar is van een appartement in het Rainbow Tower Building en daarmee lid is van de VvE. De VvE had een achterstand van $27.564,49 aan bijdragen tot en met het eerste kwartaal van 2024 vastgesteld, terwijl de PFF dit bedrag betwistte op basis van de inactiviteit van de VvE tussen 2012 en 2019.
De rechter constateerde dat de VvE tijdens de jaren 2012 tot en met 2019 niet functioneerde, en dat verschillende groepen van eigenaren, zoals de Rainbow Beach Club Transition Association (RBCTA) en de Tower Rescue Group (TRG), in die periode zelfstandig het onderhoud van de gemeenschappelijke delen hadden georganiseerd en gefinancierd. De eigenaren die deelnamen aan deze initiatieven betaalden contributies aan deze verenigingen. De VvE eiste desondanks dat de PFF $16.300,- zou betalen voor deze periode vanwege kosten die door RBCTA waren gemaakt.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de PFF niet hoeft te betalen voor de periode 2012-2019, omdat de VvE geen juridische grondslag had aangetoond voor deze vorderingen. De VvE had niet kunnen onderbouwen dat de kosten van RBCTA als een schuld van de gezamenlijke eigenaren moesten worden beschouwd. De manager van de VvE had geen opdracht gegeven voor het onderhoud, en de PFF was geen lid van RBCTA. Tevens was er geen sprake van een lastgevingsovereenkomst tussen de VvE en RBCTA, en was er geen formele schuld vastgesteld bij de rechtbank.
Wel werd de PFF veroordeeld om een resterend bedrag van $11.264,49 te betalen, evenals $2.800,- voor de generator, die als ‘special assessment’ was vastgesteld. De PFF betwistte de rechtsgeldigheid van de besluiten over deze assessments, maar slaagde er niet in om aan te tonen dat de besluiten nietig waren. De rechtbank vond dat de besluiten volgens de statuten waren genomen en dat de PFF onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar betwisting.
Daarnaast moest de PFF $2.152,- betalen voor achterstallige kwartaalbijdragen van 2023. De PFF had eerder aangevoerd dat de kwartaalbijdragen niet rechtsgeldig waren vastgesteld, maar de VvE had de benodigde besluiten overgelegd waaruit bleek dat deze bijdragen wel rechtsgeldig waren vastgesteld. De PFF werd dus veroordeeld om het openstaande bedrag van $58,- voor het derde kwartaal en $2.094,- voor het vierde kwartaal te betalen.
De rechtbank oordeelde ook dat de PFF rente moest betalen over haar achterstand, bepaald op 1,5% per maand vanaf het moment van verzuim. De verhoging van de rente was op een rechtsgeldige wijze besloten door de VvE.
De VvE had ook recht op vergoeding van incassokosten, vastgesteld op Cg. 1.500,-. De rechtbank wees de eis van de VvE om de PFF te veroordelen tot het betalen van toekomstige kwartaalbijdragen af, omdat de VvE niet kon aantonen dat de PFF na het indienen van het verzoekschrift in gebreke was gebleven.
Naast deze kosten moest de PFF ook de beslagkosten van Cg. 3.200,- vergoeden, aangezien het beslag niet als onrechtmatig of onnodig werd aangemerkt. De proceskosten werden verder gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld.
De uitspraak werd door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard en alle andere vorderingen van de VvE werden afgewezen. De rechtbank stelde dat de VvE en de PFF gezamenlijk moeten beslissen over de toekomst van de kosten die door RBCTA zijn gemaakt. Het is aan de VvE om deze kosten op de agenda van een vergadering te plaatsen en de eigenaren hierover te informeren.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.