De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam een verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor zijn rol in een oplichtingszaak. De verdachte, samen met medeverdachten, maakte gebruik van een schijnbedrijf, [bedrijf A], om tientallen slachtoffers te misleiden tot het doen van aanbetalingen voor bouwprojecten die nooit zouden worden gerealiseerd. De rechtbank achtte bewezen dat er sprake was van oplichting en gewoontewitwassen, waarbij de verdachte door middel van valse namen en hoedanigheden bijgedragen heeft aan het creëren van een onjuiste voorstelling van zaken bij de gedupeerden.
Het verloop van het proces en de feiten
Het onderzoek naar de verdachte vond plaats tijdens zittingen op 5 en 6 juni 2025. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen. Het oplichtingsschema draaide om een bouwbedrijf dat slechts op papier bestond en werd opgericht door een katvanger. Via internetsites werden klanten aangetrokken die op zoek waren naar aannemers. Een medeverdachte bezocht deze klanten als inmeter en presenteerde zich onder een valse naam. Na het bezoek ontvingen de klanten een opdrachtbevestiging met het verzoek om een aanbetaling te doen. Het geld werd vervolgens direct van de rekening van het schijnbedrijf contant opgenomen, maar de beloofde werkzaamheden werden nooit uitgevoerd.
De rechtbank stelde vast dat [bedrijf A] geen echte bedrijfsactiviteiten uitvoerde en slechts fungeerde als middel om geld te innen zonder tegenprestatie. De verdachte was nauw betrokken bij het opzetten van het bedrijf en het beheren van de financiële transacties. Bewijsmateriaal zoals Whatsapp-berichten tussen de verdachte en zijn medeverdachten werd gebruikt om deze betrokkenheid aan te tonen. Daarnaast werden auto’s geregeld door de verdachte voor het bezoeken van klanten, wat bijdroeg aan de vermeende professionaliteit van het bedrijf.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig maakten aan oplichting door middel van het aannemen van valse namen, valse hoedanigheden en een samenweefsel van verdichtsels. De oplichting was professioneel aangepakt, met een ogenschijnlijk bonafide bouwbedrijf dat echter niets meer dan een lege huls bleek te zijn. Het doel was uitsluitend om geld van de slachtoffers te verkrijgen zonder intentie tot dienstverlening.
De rechtbank vond ook dat er sprake was van gewoontewitwassen, aangezien de verkregen gelden systematisch werden omgezet van traceerbare banktegoeden naar niet-traceerbaar contant geld. Dit kwalificeerde als witwassen omdat het de herkomst van de gelden verhulde.
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte dat de ernst van de feiten en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte deze straf rechtvaardigden. Het voorwaardelijke deel van de straf was bedoeld om de verdachte af te schrikken van het plegen van toekomstige strafbare feiten.
Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de slachtoffers recht hadden op vergoeding van de bedragen die zij hadden betaald voor niet-uitgevoerde werkzaamheden. De verdachte en zijn medeverdachten werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank wees enkele vorderingen af of verklaarde ze niet-ontvankelijk, voornamelijk vanwege gebrek aan onderbouwing of omdat ze buiten het kader van het strafproces vielen. De benadeelde partijen werden verwezen naar de burgerlijke rechter voor verdere schadeclaims.
Kortom, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam benadrukt de ernst van georganiseerde oplichtingspraktijken en de noodzaak van strafrechtelijke vervolging om dergelijk gedrag aan te pakken en slachtoffers te beschermen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.