De zaak in het kort
In deze rechtszaak diende de rechtbank Rotterdam een geschil te behandelen tussen een huiseigenaar en haar Vereniging van Eigenaren (VvE). De eigenaar, hierna aangeduid als [verzoekster], had een ruimte in het souterrain van een flatgebouw verbouwd tot woonruimte en verhuurde deze. De VvE stelde dat dit in strijd was met de regels en had juridische stappen ondernomen om de situatie terug te draaien. [verzoekster] diende op haar beurt een verzoekschrift in bij de rechtbank om de besluiten van de VvE-vergadering aan te vechten en om toestemming te verkrijgen om de ruimte als woonruimte te gebruiken. De rechtbank heeft haar verzoeken grotendeels niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen.
Het verloop van het proces en de feiten
[verzoekster] is sinds november 2020 eigenaar van een appartement met berging in het souterrain van een flatgebouw. Ze verbouwde de berging tot een zelfstandige woonruimte en begon deze te verhuren. De VvE kreeg hier lucht van en stelde dat het gebruik van de kelderruimte als woonruimte niet was toegestaan volgens de splitsingsakte en andere VvE-regelgeving.
Tijdens een vergadering van de VvE op 12 december 2024, waarvoor alle leden waren uitgenodigd, werden diverse besluiten genomen. Zo werd het bestuur decharge verleend, en werd besloten dat de kelderruimtes niet als woonruimtes mochten worden gebruikt. Tevens werd het bestuur gemachtigd om juridische stappen te ondernemen tegen [verzoekster] als zij de verbouwing niet zou terugdraaien.
[verzoekster] diende een verzoekschrift in bij de rechtbank waarin zij de geldigheid van de besluiten van de VvE-vergadering betwistte. Zij claimde dat de besluiten niet rechtsgeldig waren of dat zij in strijd waren met de werkelijke gang van zaken. Ook vroeg zij de rechtbank om haar toestemming te geven om de ruimte te blijven gebruiken als woonruimte. De VvE voerde aan dat [verzoekster] haar verzoek te laat had ingediend en dat de besluiten rechtsgeldig waren.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank moest zich buigen over de vraag of [verzoekster] ontvankelijk was in haar verzoeken en of de VvE-besluiten rechtmatig waren genomen. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat [verzoekster] te laat was met het indienen van haar verzoek tot vernietiging van de VvE-besluiten. Volgens de wet moet een verzoek tot vernietiging binnen een maand na kennisname van de besluiten worden ingediend. [verzoekster] had reeds tijdens de VvE-vergadering kennis kunnen nemen van de genomen besluiten en had daarom sneller moeten handelen.
De rechtbank verklaarde [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoeken die betrekking hadden op de vernietiging en nietigverklaring van de VvE-besluiten. Dit betekent dat de rechtbank deze verzoeken niet inhoudelijk kon behandelen. De verzoeken om vervangende machtigingen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat voor het gebruik van de kelderruimte als woonruimte een wijziging van de splitsingsakte nodig was, en dat een vervangende machtiging niet kon worden verleend. Ook de vervangende machtiging voor het ontslag van het bestuur werd afgewezen omdat de wet daarvoor geen grondslag biedt.
Ten slotte moest [verzoekster] de proceskosten betalen omdat zij in het ongelijk was gesteld. De rechtbank begrootte deze kosten op € 510,-, bestaande uit salaris voor de gemachtigde van de VvE en nakosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskosten direct geïnd kunnen worden, zelfs als er hoger beroep wordt aangetekend.
In deze uitspraak laat de rechtbank zien hoe belangrijk het is om tijdig te handelen bij geschillen met een VvE, vooral als het gaat om het aanvechten van besluiten die tijdens een algemene ledenvergadering zijn genomen. De rechtszekerheid en rechtsgeldigheid van VvE-besluiten zijn essentieel voor het beheer van gemeenschappelijke eigendommen en het afhandelen van geschillen daarover.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.