De zaak in het kort
De zaak betreft een hoger beroep van een huiseigenaar (hierna belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het jaar 2023 vastgesteld op € 961.000. De belanghebbende vond deze waarde te hoog en betoogde dat de heffingsambtenaar in strijd met de goede procesorde had gehandeld. Nadat de rechtbank zijn beroep ongegrond had verklaard, ging de belanghebbende in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.
Het verloop van het proces en de feiten
De belanghebbende is eigenaar van een vrijstaande woning met een woonoppervlakte van 208 m² en een kavel van 456 m². De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 961.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en ging in beroep. Hij voerde aan dat de heffingsambtenaar zijn procespositie had geschaad door een verweerschrift laat in te dienen, waardoor hij niet adequaat kon reageren. Verder stelde hij dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt om de waarde vast te stellen, niet vergelijkbaar waren met zijn woning.
Tijdens het proces bij de rechtbank werd vastgesteld dat het verweerschrift meer dan twee weken voor de zitting was ingediend en dat het beroep van de belanghebbende geen nieuwe inhoudelijke punten bevatte die een proceskostenveroordeling zouden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, door gebruik te maken van vergelijkbare objecten in de buurt van de woning. De rechtbank vond dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een goed uitgangspunt waren voor de waardebepaling van de woning.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof beoordeelde in hoger beroep of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog had vastgesteld en of er sprake was van een schending van de goede procesorde. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vond dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde, aangezien het verweerschrift tijdig was ingediend. Het hof oordeelde dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met eventuele verschillen tussen de objecten. Het hof vond ook dat de heffingsambtenaar de juiste gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten had gehanteerd en dat het BAG-register niet leidend was bij het vaststellen van de WOZ-waarde.
Verder oordeelde het hof dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de indexering van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten, en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de heffingsambtenaar foutieve gegevens had gebruikt. Het hof vond geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat de WOZ-waarde van € 961.000 niet te hoog was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.
Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden als hij het daar niet mee eens is. De heffingsambtenaar heeft volgens het hof correct gehandeld en de waarde van de woning juist vastgesteld, gebaseerd op marktconforme vergelijkingsobjecten en taxaties.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.