De zaak in het kort
In deze juridische kwestie is de kernvraag of Stichting Thius, als verhuurder van een bedrijfsruimte waarin de eiser zijn tandartspraktijk heeft gevestigd, verplicht is deze ruimte aan de eiser te koop aan te bieden. Een aanhangsel bij de huurovereenkomst omvat een voorwaardelijke aanbiedingsverplichting waarin staat dat Thius het gehuurde aan de eiser in de eerste helft van 2022 te koop moet aanbieden. Er is echter onenigheid over de uitleg van deze voorwaarden. Thius stelt dat er opschortende voorwaarden aan de aanbiedingsplicht zijn verbonden waaraan niet is voldaan, terwijl de eiser van mening is dat deze voorwaarden niet van invloed zijn op het ontstaan van de aanbiedingsverplichting. De eiser heeft juridische stappen ondernomen in de vorm van een kort geding om nakoming van deze verplichting af te dwingen. De voorzieningenrechter wijst echter de vorderingen van de eiser af.
Het verloop van het proces en de feiten
De eiser exploiteert een tandartsenpraktijk in een bedrijfsruimte die hij huurt van Thius. De oorspronkelijke huurovereenkomst uit 2010, waarin een koopoptie was opgenomen, werd in 2021 bij verstekvonnis ontbonden. Hierna sloten partijen een nieuwe huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een ingangsdatum van 1 januari 2022. Aan deze tweede overeenkomst was een addendum gehecht dat de aanbiedingsplicht beschreef. Volgens dit addendum moest Thius het gehuurde in de eerste helft van 2022 aan de eiser te koop aanbieden, met de voorwaarden vastgelegd in een bijlage.
De bijlage omvatte voorwaarden zoals het exclusieve terugkooprecht van Thius, de verplichting voor de eiser om de kosten van de splitsing en de oprichting van de VvE te dragen, en het niet actief functioneren van de VvE. De eiser en Thius raakten verwikkeld in een geschil over de uitleg en naleving van deze voorwaarden, met name omdat Thius zich op het standpunt stelde dat de aanbiedingsverplichting afhankelijk was van het voldoen aan alle gestelde voorwaarden.
De beslissing van de rechtbank
De voorzieningenrechter oordeelt dat hoewel de tekst van de overeenkomst spreekt over een “koopoptie”, partijen feitelijk alleen een aanbiedingsverplichting zijn overeengekomen. De rechter concludeert dat de aanbiedingsverplichting niet afhankelijk is van het voldoen aan alle voorwaarden, zoals de betalingsverplichting van de huur en de aflossing van achterstanden. Echter, de cruciale voorwaarde dat de VvE slapend moet kunnen worden gehouden, is volgens de rechtbank wel een geldige opschortende voorwaarde.
Thius heeft aangetoond dat het wettelijk niet meer is toegestaan om een VvE niet actief te laten functioneren, wat betekent dat niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Hierdoor kan de verplichting om de bedrijfsruimte te koop aan te bieden niet in werking treden. De rechter wijst daarom de vorderingen van de eiser af. Bovendien worden de proceskosten ten laste van de eiser gebracht, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.
Samenvattend heeft de rechtbank geoordeeld dat Thius niet verplicht is om de bedrijfsruimte aan de eiser te koop aan te bieden, gezien de niet-naleving van een essentiële voorwaarde uit de overeenkomst. Deze beslissing benadrukt het belang van duidelijke voorwaarden en het voldoen aan wettelijke eisen bij het opstellen van contractuele verplichtingen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.