De zaak in het kort
Op 12 juni 2019 verleende het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een bovenwoning aan de [adres 1] in [plaatsnaam], met als doel het realiseren van drie afzonderlijke woningen. Eisers, die op de begane grond en eerste verdieping van dit gebouw wonen, maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij van mening waren dat deze in strijd was met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan stelt dat bij het verbouwen van een bijzondere bouwlaag de maximale bouwhoogte mag worden overschreden, mits dit niet leidt tot een toename van het aantal woningen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet verleend kon worden op basis van het bestemmingsplan en gaf de gemeente acht weken om dit gebrek te herstellen.
Het verloop van het proces en de feiten
De vergunninghouder had op 29 maart 2019 een aanvraag ingediend om de vierde etage van het gebouw te vergroten, een dakterras aan te leggen, balkons te plaatsen en kozijnen te wijzigen om zo drie woningen te realiseren. Het college verleende de vergunning op basis van de mogelijkheden binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), door binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat de vierde verdieping geen bijzondere bouwlaag was en dat het bouwplan leidde tot een toename van het aantal woningen, wat volgens het bestemmingsplan niet toegestaan was.
De gemeente verwees naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de toets of het aantal woningen gelijk blijft, moet worden gebaseerd op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan en niet de feitelijke situatie. De rechtbank stelde echter vast dat de bestemmingsplanbepalingen moesten worden geïnterpreteerd op basis van hun eigen definities, en dat de veranderingen in de bouwlaag onlosmakelijk verbonden waren met een toename van het aantal woningen. Dit was in strijd met de voorwaarden voor het toepassen van vrijstellingen binnen het bestemmingsplan.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning niet had mogen verlenen op basis van artikel 25, zesde lid, van het bestemmingsplan. Zij stelde dat de gemeente de aanvraag had moeten beoordelen op basis van de kruimelgevallenregeling, waarvan het beleid sinds de aanvraag was gewijzigd. De rechtbank gaf de gemeente acht weken de tijd om het besluit te herzien en achtte het noodzakelijk dat de gemeente zou bepalen welk beleid van toepassing was.
Daarnaast oordeelde de rechtbank over andere beroepsgronden van de eisers. Zij wees de stelling af dat de omgevingsvergunning in strijd was met de beleidsregels voor dakterrassen, omdat als het besluit werd herzien, het dakterras op legaal aanwezige bebouwing zou worden gerealiseerd. Verder bevestigde de rechtbank dat de planlocatie niet onder het beschermd stadsgezicht viel, waardoor aanvullende eisen niet van toepassing waren. Ook oordeelde de rechtbank dat de gevolgen voor lichtinval en privacy van de eisers niet onevenredig waren, gezien de stedelijke omgeving en het bestaande beleid.
Ten aanzien van privaatrechtelijke belemmeringen stelde de rechtbank dat deze niet evident waren, omdat de Vereniging van Eigenaren (VvE), bestaande uit zowel de eisers als de vergunninghouder, betrokken was en er wettelijke voorzieningen waren voor het verkrijgen van vergunningen bij een conflict. De rechtbank schorste het bestreden besluit en verleende de gemeente de mogelijkheid om het gebrek te herstellen, met de instructie om binnen twee weken te laten weten of zij hiervan gebruik zouden maken. De rechtbank hield verdere beslissingen, inclusief die over proceskosten en griffierecht, aan tot de einduitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.