De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 juli 2025 een beslissing genomen in een civielrechtelijk geschil tussen een Vereniging van Eigenaars (VvE) en de eigenaren van een recreatiewoning. De kern van de zaak draait om het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning, wat volgens de reglementen van de VvE niet is toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden, die de recreatiewoning als hun hoofdverblijf gebruiken, hiermee moeten stoppen. Ze krijgen hiervoor een termijn van drie maanden, wat langer is dan de gevraagde vier weken door de VvE. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op het feit dat de gedaagden ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de recreatiewoning en daar het grootste deel van het jaar verblijven.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure is gestart met een dagvaarding door de VvE, die als eisende partij optrad, tegen de eigenaren van de recreatiewoning. De gedaagden gebruikten de recreatiewoning op een vakantiepark als hun permanente verblijfplaats. In de reglementen van de VvE staat duidelijk dat permanente bewoning niet is toegestaan. De VvE heeft op een ledenvergadering besloten juridische stappen te ondernemen om het verbod op permanente bewoning te handhaven.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat de gedaagden ingeschreven staan in het BRP op het adres van de recreatiewoning en daar sinds 2019 het grootste deel van hun tijd doorbrengen. Hoewel de gedaagden aanvoerden dat de gemeente mogelijk toestemming zou hebben verleend voor permanente bewoning, bleek dit niet het geval te zijn. De rechtbank stelde vast dat er geen officiële toestemming is verleend door de gemeente die een uitzondering op het verbod zou rechtvaardigen.
De VvE was goed voorbereid om op te treden tegen permanente bewoning. Er is juridisch advies ingewonnen en er zijn meerdere ledenvergaderingen gehouden. Bovendien is de zaak al eerder door een kantonrechter bekeken, die het besluit van de VvE om op te treden tegen permanente bewoning in stand heeft gelaten.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de gedaagden de recreatiewoning niet langer als hun hoofdverblijf mogen gebruiken en veroordeelde hen om binnen drie maanden de permanente bewoning te staken. De termijn van drie maanden werd door de rechtbank als redelijk beschouwd om de gedaagden in staat te stellen een andere woning te vinden. Verder bepaalde de rechtbank dat de gedaagden een dwangsom van € 250,00 per dag zouden moeten betalen indien zij na de gestelde termijn van drie maanden nog steeds in de recreatiewoning verblijven, met een maximum van € 10.000,00.
Daarnaast heeft de rechtbank de gedaagden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de VvE, die werden begroot op € 2.231,47. Deze kosten moeten binnen veertien dagen worden voldaan, en bij niet-tijdige betaling wordt de wettelijke rente van toepassing. De veroordeling is hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat beide gedaagden verantwoordelijk zijn voor de volledige betaling van de dwangsom en de proceskosten.
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het vonnis onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beslissing van de rechtbank maakt duidelijk dat het verbod op permanente bewoning strikt wordt gehandhaafd en dat overtreders rekening moeten houden met juridische consequenties en financiële sancties. Deze zaak benadrukt het belang van het naleven van de reglementen van een VvE en het verkrijgen van de noodzakelijke toestemmingen wanneer bewoners afwijken van de vastgestelde regels.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.