De zaak in het kort
In deze zaak, behandeld door de rechtbank Limburg, is er een geschil tussen de eiser en de gedaagde over de ontbinding van een huurovereenkomst. De eiser, eigenaar van een appartement, beschuldigt de huurder, die onder bewind staat, van het schenden van de huurovereenkomst door betrokkenheid bij prostitutie en drugshandel. De eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en schadevergoeding wegens huurderving. De gedaagde betwist de aantijgingen en vraagt om afwijzing van de vorderingen.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding, waarop de gedaagde een conclusie van antwoord indiende. Tijdens een mondelinge behandeling heeft de eiser zijn eis vermeerderd. De gedaagde is bewindvoerder over de goederen van de huurder, wiens goederen sinds 17 november 2015 onder bewind staan. De huurder heeft sinds 1 juli 2021 een kamer gehuurd in het appartement van de eiser.
De huurovereenkomst bevat een clausule die bepaalt dat de huurder zich moet onthouden van strafbare activiteiten in of vanuit het gehuurde. De eiser beweert dat de huurder betrokken is bij prostitutie en drugshandel, en heeft bewijs verzameld via een particulier recherchebureau, CRD. Een rapport van CRD suggereert betrokkenheid van de huurder bij dergelijke activiteiten.
De eiser heeft de gedaagde op de hoogte gebracht van zijn voornemen om de huurder te ontruimen wegens deze activiteiten. De gedaagde betwistte echter de beweringen en stelde dat de huurder niet op het genoemde adres betrokken was bij illegale activiteiten.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter beoordeelt de vorderingen van de eiser. De primaire grond voor ontbinding, beweerde prostitutieactiviteiten, wordt door de gedaagde betwist en door de eiser onvoldoende onderbouwd geacht. Het rapport van het recherchebureau wordt als onvoldoende overtuigend beschouwd vanwege onduidelijke en niet-onderbouwde conclusies.
Daarnaast wordt de beschuldiging van drugshandel ook niet voldoende bewezen geacht. De kantonrechter acht de door de eiser aangevoerde bewijzen, zoals een televisieopname en getuigenverklaringen, onvoldoende om de aantijgingen te staven. Het rapport en andere bewijzen wijzen niet overtuigend genoeg op de betrokkenheid van de huurder bij drugshandel vanuit het gehuurde.
Verder zijn er beschuldigingen van vernieling en vervuiling van het gehuurde, maar ook deze worden door de gedaagde betwist en zijn door de eiser niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat de overgelegde foto’s geen bewijs leveren voor ernstige vervuiling of vernieling.
De bewering dat de huurder andere potentiële huurders van de overige kamers zou hebben afgehouden, wordt eveneens verworpen. De enkele aanwezigheid van een briefje met een dreigende tekst wordt niet als voldoende beschouwd om een huurderving van € 17.280,00 te rechtvaardigen.
Gezien het feit dat geen van de aantijgingen voldoende bewezen is, wijst de kantonrechter de vorderingen van de eiser af. De gedaagde wordt niet veroordeeld tot ontruiming of vergoeding van kosten. De eiser wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde, begroot op € 812,00.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.