De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over een beroep van een eiseres die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had verzocht handhavend op te treden tegen geluidsoverlast afkomstig van ventilatie-units in haar wooncomplex. De eiseres beweerde dat de ventilatie-units, die onderdeel waren van renovatiewerkzaamheden uitgevoerd in 2020, een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakten door te veel geluid te produceren. Het college had eerder het verzoek van eiseres afgewezen met de reden dat er geen sprake was van een overtreding van de geluidsnormen zoals opgenomen in het Bouwbesluit. De eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing.
Het verloop van het proces en de feiten
De omgevingsvergunning voor de renovatiewerkzaamheden, inclusief de installatie van nieuwe ventilatie-units, was in 2018 verleend aan de verhuurder, Stichting Portaal. De werkzaamheden werden in 2020 voltooid. In juni 2023 diende de eiseres, die in een van de appartementen van het complex woont, een verzoek in bij het college om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast van deze units. Dit verzoek volgde op eerdere verzoeken van andere bewoners in juni 2022.
Het college wees het verzoek af, zowel in het primaire besluit van november 2023 als in het bestreden besluit van april 2024. De rechtbank moest beoordelen of het college terecht had gehandeld door geen handhavende maatregelen te nemen. Tijdens de zitting op 8 april 2025 waren vertegenwoordigers van alle betrokken partijen aanwezig, maar de eiseres zelf was niet aanwezig.
Bij de beoordeling van het beroep stond centraal of de geluidsoverlast een overtreding vormde van de normen uit het Bouwbesluit 2012. Het college had vastgesteld dat het maximaal toegestane geluidsniveau van 40 dB niet werd overschreden op basis van diverse metingen. Eiseres betwistte dit, verwijzend naar andere metingen verricht door de Nederlandse Stichting Geluidhinder (NSG), die wel overschrijdingen zouden aantonen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat het college terecht het handhavingsverzoek had afgewezen omdat er geen sprake was van een overtreding van de geluidsnormen uit het Bouwbesluit. De metingen van het college, die binnen de woningen waren verricht en voldeden aan de wettelijke eisen, toonden aan dat het geluidsniveau binnen de toegestane limieten bleef. Hoewel eiseres betoogde dat de geluidsoverlast buiten de woning problematisch was, benadrukte de rechtbank dat er geen wettelijke verplichting bestond voor het college om buitenmetingen te verrichten op basis van de geldende voorschriften.
De rechtbank vond ook dat het ontbreken van een schriftelijk verslag van de telefonische hoorzitting geen dermate ernstige fout was dat dit tot een andere uitkomst had geleid. Hoewel de geluidsopname van de hoorzitting beschadigd was geraakt, had eiseres de gelegenheid gehad om haar standpunten tijdens het beroep voldoende toe te lichten.
Andere beroepsgronden, zoals een vermeende schending van artikel 8 van het EVRM en het niet toepassen van artikel 13 van de Woningwet, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat geen sprake was van een inbreuk op artikel 8, omdat de overlast niet van een zodanige ernst was dat deze het privéleven van eiseres aanzienlijk beïnvloedde.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand bleef. Wel moest het college de proceskosten en het griffierecht van eiseres vergoeden vanwege het geconstateerde administratieve gebrek. Het college werd veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten en € 187,- aan griffierecht.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.