De zaak in het kort
De kern van de zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om op te treden tegen zonder vergunning uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden aan een pand aan de [locatie 2]. De Vereniging van Eigenaren (VvE) van het aangrenzende pand aan de [locatie 1] had om handhaving gevraagd, omdat zij van mening was dat de dragende constructies fundamenteel waren aangetast door de verbouwingen. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het college in één geval onvoldoende had gemotiveerd waarom geen vergunning nodig was. De zaak kwam in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State terecht, die oordeelde dat het college ook op andere punten tekort was geschoten en de eerdere uitspraken deels vernietigde.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 19 november 2020 wees het college van Rotterdam een handhavingsverzoek van de VvE af. De VvE was van mening dat er zonder vergunning fundamentele wijzigingen waren aangebracht aan de dragende tussenmuur en de achtergevel van een pand aan de [locatie 2], waardoor ook de gezamenlijke muur met hun pand aan de [locatie 1] was aangetast. De wijzigingen zouden zonder de noodzakelijke omgevingsvergunningen zijn uitgevoerd.
Het bezwaar van de VvE tegen deze afwijzing werd op 9 april 2021 ongegrond verklaard door het college. De rechtbank Rotterdam gaf in een tussenuitspraak van 28 juni 2022 het college de gelegenheid om het gebrek in de motivering van hun besluit te herstellen, specifiek met betrekking tot de vervanging van een oude dragende constructie door een nieuwe stalen balk. In haar einduitspraak van 20 januari 2023 vernietigde de rechtbank het besluit van het college deels en droeg het op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het college nam op 8 mei 2023 een nieuw besluit, waarbij het nogmaals oordeelde dat er geen reden was voor handhaving. De VvE stelde vervolgens hoger beroep in tegen de uitspraken van de rechtbank. De Raad van State behandelde de zaak op een zitting op 26 mei 2025.
Tijdens deze zitting werden verschillende punten besproken, waaronder de vraag of een aantal doorbraken in de muren zonder de noodzakelijke omgevingsvergunningen was uitgevoerd. Er werd specifiek gekeken naar de verplaatsing van een doorbraak en het aanbrengen van een dragende houten balk in de achtergevel. Het college had na de tussenuitspraak van de rechtbank aanvullende motivering ingediend, maar volgens de Raad van State was deze motivering wederom onvoldoende.
Daarnaast werd er gediscussieerd over de bouwtekeningen die bij de omgevingsvergunningen van 25 april 2018 en 11 september 2019 hoorden. De VvE betoogde dat deze tekeningen niet correct waren en dat de rechtbank dit ten onrechte had genegeerd. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de bouwtekeningen en vergunningen juist had geïnterpreteerd met uitzondering van een verplaatste doorbraak die niet was gedekt door de vergunningen.
De beslissing van de rechtbank
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2022, voor zover het college geen gelegenheid had gekregen om herstel te bieden voor de verplaatsing van de doorbraak op de begane grond en het aanbrengen van een dragende houten balk in de achtergevel. Ook werd de uitspraak van de rechtbank van 20 januari 2023 vernietigd voor zover deze alleen het vervangen van de draagbalk ter hoogte van de ‘oude serre’ betrof.
Het besluit van het college van 9 april 2021 werd vernietigd voor zover dat betrekking had op de afwijzing van het handhavingsverzoek met betrekking tot de verplaatsing van de doorbraak en de houten balk. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 8 mei 2023 werd gegrond verklaard, aangezien de gebreken ook in dat besluit aanwezig waren. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad van State.
De Raad van State bepaalde verder dat tegen het nieuwe besluit alleen beroep bij haar kon worden ingesteld, wat betekent dat de zaak efficiënt en snel kan worden afgehandeld. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden aan de VvE, aangezien de kosten van het deskundigenrapport niet behoorden tot noodzakelijke kosten voor de beroepsprocedure. Tot slot werd het college opgedragen om het betaalde griffierecht van € 548,00 aan de VvE te vergoeden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.