De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren (VvE) en Cedama Vastgoed B.V. over een complex van garageboxen aan een bepaald adres. De garageboxen waren verkocht aan particulieren als appartementsrechten en de eigenaren hadden een VvE opgericht. De VvE, aangeduid als [eiser], stelde dat het complex gebreken vertoonde in de waterhuishouding, wat leidde tot wateroverlast. Ze vorderden schadevergoeding van Cedama op grond van een onrechtmatige daad, aangezien Cedama verantwoordelijk was voor het ontwerp en de bouw van het complex. De rechtbank oordeelde echter dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde onrechtmatige daad en wees de vorderingen af.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met dagvaardingen op 18 november 2024, waarin [eiser] Cedama aansprakelijk stelde voor de schade als gevolg van de gebrekkige waterhuishouding van het complex. Gedurende de rechtszaak werden diverse stukken ingediend, waaronder producties en spreekaantekeningen van beide partijen. De zaak werd mondeling behandeld op 21 mei 2025.
Cedama was de ontwerper en aannemer van het garageboxencomplex, dat in een laaggelegen gebied ligt tussen een spoorlijn en een terrein van de gemeente Rotterdam. Na de oplevering op 19 april 2019, werd het complex beheerd door T&T Vastgoed en VvE Beheer. Al snel na de oplevering ontstonden klachten over wateroverlast. Cedama stelde voor om open putten in de grindkoffers te plaatsen en gaf aan dat het talud opnieuw geprofileerd en ingezaaid moest worden met graszaad. Ondanks deze maatregelen bleef de VvE klachten rapporteren, wat leidde tot een onderzoek door TOP Expertise in november 2020. Uiteindelijk stelde de VvE Cedama aansprakelijk voor de herstelkosten en vermeende schade.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de VvE niet aan haar stelplicht had voldaan met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid van Cedama. De rechtbank benadrukte dat Cedama als aannemer verplicht was de koop-/aannemingsovereenkomst met haar opdrachtgevers goed uit te voeren, maar dat deze verplichtingen niet automatisch golden tegenover een derde partij zoals de VvE.
Verder oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een schending van de zorgplicht of waarschuwingsplicht door Cedama. Hoewel Cedama mogelijk nalatig was in het benadrukken van het belang van het inzaaien van het talud, had zij na het ontstaan van de wateroverlast voldoende maatregelen getroffen om eventuele gebreken te verhelpen. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de VvE in de tussenliggende periode schade had geleden die aan Cedama kon worden toegerekend.
De vorderingen van de VvE werden derhalve afgewezen en de VvE werd veroordeeld in de proceskosten, die werden begroot op € 4.639,00. Dit bedrag omvatte het griffierecht, de advocaatkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving werden betaald. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de stelplicht in zaken van onrechtmatige daad en de noodzaak voor derden om voldoende bewijs te leveren wanneer zij aanspraak maken op schadevergoeding. De rechtbank legde ook uit dat de zorgplicht en waarschuwingsplicht van een aannemer primair gelden tegenover de directe contractspartij en dat een derde partij niet zonder meer kan profiteren van contractuele verweren die aan die partij toekomen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.