De zaak in het kort
In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 28 juli 2025, met zaaknummer 11344480 EA VERZ 24-948, speelt een conflict tussen een aantal individuen, aangeduid als [verzoekers], en een Vereniging van Eigenaars (VvE). De [verzoekers] hadden aanvankelijk een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de vernietiging van een besluit van de vergadering van de VvE. Zij verzochten de kantonrechter om een vervangende machtiging op grond van artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek. Echter, het verzoekschrift werd later ingetrokken, waarna de belanghebbenden een verzoek indienden voor een proceskostenvergoeding.
Het verloop van het proces en de feiten
De [verzoekers] dienden hun verzoekschrift in op 2 oktober 2024, waarin zij de vernietiging van een VvE-besluit van 3 september 2024 eisten. Daarnaast vroegen zij om een vervangende machtiging van de kantonrechter. Het verzoekschrift was gericht tegen de VvE, die als verwerende partij optrad. Tegelijkertijd werd een verweerschrift met producties ingediend namens een groep belanghebbenden, aangeduid als [belanghebbenden].
De eerste mondelinge behandeling van deze zaak was gepland op 28 februari 2025. Deze werd echter uitgesteld vanwege de ziekte van de gemachtigde van de [verzoekers]. Een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling werd vastgesteld op 9 september 2025. Echter, op 27 mei 2025 trokken de [verzoekers] hun verzoekschrift in. De dag daarop vroegen de [belanghebbenden] om een proceskostenvergoeding op basis van het liquidatietarief. De [verzoekers] werden in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar zij lieten na om dat te doen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat zolang er nog geen beslissing is genomen op een verzoekschrift, het mogelijk is om het verzoek in te trekken. Echter, de [belanghebbenden] hadden reeds om een proceskostenvergoeding gevraagd, en dit verzoek bleef van kracht na de intrekking van het verzoekschrift. De rechtbank nam in overweging dat de mondelinge behandeling op 28 februari 2025 niet doorging omdat de gemachtigde van de [verzoekers] zich op het laatste moment ziek meldde, terwijl de [belanghebbenden] en hun gemachtigde zich reeds hadden voorbereid en aanwezig waren.
Omdat de [verzoekers] hun verzoekschrift introkken vanwege hun verhuizing, beschouwde de kantonrechter hen als de in het ongelijk gestelde partij. Daarom besloot de rechtbank hen te veroordelen tot het betalen van de proceskosten aan de [belanghebbenden]. Deze kosten werden begroot op € 609,50, waaronder € 542,00 voor het salaris van de gemachtigde (berekend als 2 punten à € 271,00) en € 67,50 voor de nakosten. Indien de [verzoekers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving tot betaling overgaan, worden ook de kosten van betekening in rekening gebracht.
De beschikking werd gegeven door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025. Deze uitspraak toont het belang aan van het tijdig intrekken van verzoekschriften en de mogelijke financiële consequenties van het niet adequaat reageren op proceskostenverzoeken. Het illustreert ook de procedures rond het intrekken van juridische verzoekschriften en de omstandigheden waaronder proceskostenveroordelingen kunnen plaatsvinden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.