De zaak in het kort
In deze zaak bij de rechtbank Rotterdam draait het om een geschil tussen een verhuurder, [eiser], en een huurder, [gedaagde], over een kantoorruimte. [gedaagde] heeft sinds november 2020 een kantoorruimte gehuurd van [eiser], maar is beschuldigd van het niet betalen van huur en andere gerelateerde kosten. [eiser] eist ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het pand en betaling van achterstallige huur, boetes en stookkosten. [gedaagde] verzet zich tegen deze eisen, stelt dat er misbruik van recht is en eist schadevergoeding voor vermeende waterschade en juridische kosten. De rechtbank moet beslissen over de rechtmatigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst en de betalingsverplichtingen van [gedaagde].
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding van [eiser] op 31 januari 2025, waarin hij betaling van achterstallige huur en andere kosten eiste. [gedaagde] reageerde met een tegenvordering en voerde aan dat hij de huur in delen mocht betalen en dat [eiser] hiervan op de hoogte was. Hij beweerde dat de huurachterstand werd gebruikt als reden voor ontbinding, terwijl [eiser] eigenlijk het pand wilde verkopen. [gedaagde] stelde ook dat hij met toestemming van [eiser] in het pand woonde en dat hij waterschade had geleden door een daklekkage, waarvoor hij compensatie wilde.
Tijdens de zitting op 16 juli 2025 verscheen [gedaagde] niet, naar eigen zeggen door een vergissing in de tijd. Zijn verzoek om een nieuwe zitting werd afgewezen omdat hij correct was opgeroepen en onbereikbaar was. De rechtbank beoordeelde de vermeerdering van de eis van [eiser] en de bezwaren van [gedaagde] hiertegen. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat de vermeerdering van de eis was toegestaan.
[h2]De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, die was opgelopen tot € 6.627,81 tot en met januari 2025, voldoende reden was voor ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] werd ook veroordeeld om een contractuele boete van € 14.400,- en buitengerechtelijke incassokosten van € 722,58 te betalen. De rechtbank wees de tegeneisen van [gedaagde] af, waaronder zijn claim op schadevergoeding voor waterschade en de verrekening daarvan met de huurachterstand. De rechter vond dat [gedaagde] zich tot de VvE moest wenden voor schadevergoeding vanwege de waterschade.
Verder werd [gedaagde] veroordeeld om € 17.271,57 aan voorschotten voor stookkosten te betalen. De eis van [eiser] voor een bijkomende compensatie voor een btw-nadeel werd afgewezen. De rechtbank vond dat het maandelijkse huurbedrag van € 1.500,- al de compensatie voor het btw-nadeel bevatte.
De kantonrechter besliste dat de huurovereenkomst werd ontbonden en dat [gedaagde] het pand binnen vier weken na betekening van het vonnis moest ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 1.754,70 per maand moest betalen tot de ontruiming. De vordering van [gedaagde] voor een voorlopige voorziening om ontruiming te voorkomen werd eveneens afgewezen.
Ten slotte werden de proceskosten ten laste van [gedaagde] gelegd, zowel in conventie als in reconventie, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het direct kon worden uitgevoerd, zelfs als een hogere rechter om herziening werd gevraagd.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.