De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil tussen een Vereniging van Eigenaren (VvE) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over het gebruik van een achterpad dat grenst aan hun percelen. De VvE vordert dat de gedaagden geen gebruik mogen maken van het pad zonder toestemming en dat de riolering van hun tuinhuis losgekoppeld wordt van die van de VvE. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eisen op hun beurt dat ze recht hebben op het gebruik van het pad. Gedurende de procedure hebben de gedaagden hun perceel echter verkocht en geleverd aan derden, wat de kern van de zaak beïnvloedt.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met een dagvaarding op 7 oktober 2024, gevolgd door verschillende conclusies en een tussenvonnis dat een mondelinge behandeling bepaalde. Tijdens deze behandeling, gehouden op 27 juni 2025, werd besproken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun perceel inmiddels hadden verkocht. De VvE vroeg daarop de rechtbank om de procedure te stoppen, aangezien de verkoop het belang bij de vorderingen wegnam. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzetten zich tegen deze doorhaling omdat zij nog steeds belang claimden bij hun vorderingen in reconventie. De discussie draaide om de vraag of er al dan niet een erfdienstbaarheid van overpad bestond door verjaring of toestemming, en of het achterpad als noodweg kon worden aangemerkt.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelde eerst of de partijen ontvankelijk waren in hun vorderingen, zoals vereist door de artikelen 3:302 en 3:303 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de VvE geen belang meer had bij haar vorderingen omdat deze nu tegen de nieuwe eigenaren van het perceel ingesteld zouden moeten worden. Daarom werd de VvE niet-ontvankelijk verklaard. Evenzo werden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Hun vorderingen betroffen verklaringen voor recht over een rechtsverhouding die zij niet langer hadden, aangezien zij niet meer de eigenaren van het perceel waren.
De rechtbank besloot dat de geplande mondelinge behandeling onnodig was geweest, aangezien de VvE tijdig om doorhaling van de procedure had gevraagd. Daarom werden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van de proceskosten die de VvE voor deze behandeling had gemaakt. De rechtbank compenseerde verder de overige kosten, zodat iedere partij haar eigen kosten moest dragen.
De uitspraak maakt duidelijk dat een procesbelang essentieel is voor ontvankelijkheid. Zonder een direct belang of betrokkenheid bij de betwiste rechtsverhouding, zoals hier door de verkoop van het perceel, kunnen partijen niet verwachten dat hun vorderingen door de rechtbank behandeld worden. Dit benadrukt het belang van actuele en relevante betrokkenheid bij een zaak om ontvankelijkheid te waarborgen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.