De zaak in het kort
In deze kwestie draaide het om de betwisting van de vastgestelde WOZ-waarde van een woning door de eigenaar, aangeduid als belanghebbende. Het Gerechtshof Amsterdam behandelde het hoger beroep nadat de rechtbank Noord-Holland het eerdere bezwaar van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde ongegrond had verklaard. De belanghebbende voerde aan dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en stelde dat de heffingsambtenaar in strijd had gehandeld met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Tevens zou het motiveringsbeginsel zijn geschonden. Het hof moest beoordelen of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde juist had vastgesteld en of alle relevante gegevens correct waren verstrekt.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had op 25 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op €368.000 voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende, wonende te [Z], maakte bezwaar tegen deze waardebepaling. De bezwaarprocedure leidde tot een ongegrondverklaring door de heffingsambtenaar op 13 maart 2023, waarna de rechtbank Noord-Holland het ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaarde op 11 maart 2024.
In zijn hoger beroep voerde de belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ door niet alle relevante gegevens te verstrekken. Dit artikel verplicht de heffingsambtenaar om bepaalde gegevens, die ten grondslag liggen aan de waardebepaling, te delen met de belanghebbende. De belanghebbende had specifiek verzocht om onder andere de grondstaffels, liggingsfactoren, en de indexeringsmethoden die waren gebruikt om de WOZ-waarde vast te stellen.
De heffingsambtenaar had in de bezwaarfase een taxatieverslag, een grondstaffel en een matrix met vergelijkingsobjecten verstrekt. De belanghebbende bevestigde de ontvangst van deze stukken, maar vond dat de informatie onvoldoende was om de juistheid van de waardebepaling te controleren.
Tijdens het hoger beroep stond vast dat de woning een appartement betreft op de begane grond, gebouwd in 1983, met een oppervlakte van ongeveer 62 m². De woning beschikt over een berging, tuin en parkeerplaats. De heffingsambtenaar had deze woning vergeleken met drie andere verkooptransacties in dezelfde omgeving om de WOZ-waarde te onderbouwen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar had voldaan aan de verplichtingen van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ door de gevraagde gegevens te verstrekken. De verstrekte informatie, waaronder het taxatieverslag en de vergelijkingsobjecten, was volgens de rechtbank voldoende om de waarde van de woning te controleren. De rechtbank stelde dat de waardebepaling van een woning niet op exacte wetenschap berust, maar een schatting is die enige onzekerheid met zich meebrengt.
In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de WOZ-waarde had onderbouwd met de vergelijkingsmethode en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten waren volgens het hof voldoende in aanmerking genomen. Het hof verwierp de stelling van de belanghebbende dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar in strijd zou hebben gehandeld met de wet.
De slotsom van het Gerechtshof Amsterdam was dat het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.