De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag een beroep beoordeeld van een eiser die een bestuurlijke boete van € 5.000,- had gekregen voor het verhuren van een woning zonder de benodigde huisvestingsvergunning. De eiser was het niet eens met deze boete en voerde aan dat de vergunning inmiddels was verleend, waardoor de situatie was rechtgezet. Hij vond de boete disproportioneel en onredelijk, vooral gezien zijn medische en financiële omstandigheden. Daarnaast klaagde hij over gebrekkige communicatie en beweerde dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bestuurlijke boete werd gematigd tot € 2.500,- omdat de vergunning op een later moment alsnog werd verleend.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon toen inspecteurs van de Haagse Pandbrigade op 11 maart 2024 een woning bezochten na een melding van woonoverlast. Ze ontdekten dat de woning werd verhuurd zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Als gevolg daarvan legde het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een bestuurlijke boete van € 5.000,- op aan de eigenaar, de eiser in deze zaak. De eigenaar diende bezwaar in tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard. Echter, later werd de boete alsnog gematigd tot € 2.500,- nadat de huisvestingsvergunning was verleend.
Tijdens de zitting op 8 juli 2025 voerde de eiser verschillende argumenten aan tegen de boete. Hij stelde dat er geen sprake was van opzet of bewust nalatig handelen, en dat hij niet op de hoogte was van de wijzigingen in de regelgeving. Hij wees ook op zijn medische en financiële problemen als redenen voor kwijtschelding van de boete. Bovendien klaagde hij over gebrekkige communicatie van de kant van de gemeente, en beweerde dat hij geen uitnodiging had ontvangen voor de hoorzitting.
De gemeente verweerde zich door te stellen dat de boete een afschrikkend effect beoogde en dat het beleid was om direct streng op te treden bij overtredingen. Zij wees erop dat de huiseigenaar, ondanks zijn bewering dat hij ongeletterd was, op de hoogte had kunnen zijn van de regels door zich te laten informeren. Ook werd benadrukt dat er verschillende kanalen beschikbaar waren voor het verkrijgen van informatie over de regelgeving.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit, waarin de boete op € 5.000,- werd vastgesteld, gegrond was. Dit besluit werd vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete. Echter, het beroep tegen het besluit waarin de boete werd gematigd tot € 2.500,- werd ongegrond verklaard. De rechtbank vond dat de boete van € 2.500,- evenredig was aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.
De rechtbank erkende dat de eiser zich in een moeilijke financiële situatie bevond, mede door gezondheidsproblemen. Echter, de eiser had geen financiële stukken overgelegd om zijn claims te onderbouwen. Zonder bewijs kon de rechtbank niet aannemen dat de boete onevenredig zwaar op hem drukte.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gemeente zorgvuldig had gehandeld en dat de hoorplicht niet was geschonden. De uitnodiging voor de hoorzitting was naar het juiste e-mailadres verstuurd, waarmee de eiser eerder had gecommuniceerd met de gemeente. Eiser had niet aangetoond dat hij de uitnodiging niet had ontvangen.
Concluderend, de rechtbank bevestigde de rechtmatigheid van de gematigde boete van € 2.500,- en droeg de gemeente op om het betaalde griffierecht aan de eiser te vergoeden, gezien het gegronde beroep tegen het oorspronkelijke boetebedrag. Eiser heeft de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.