De zaak in het kort
In deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland staat de vastgestelde WOZ-waarde van een woning centraal. De eigenares van het betreffende appartement heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 366.000 voor het belastingjaar 2023. Zij bepleit een lagere waarde, maar de rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde correct is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het verloop van het proces en de feiten
De eigenares van het appartement ontving op 28 februari 2023 een beschikking van de heffingsambtenaar waarin de WOZ-waarde van haar woning werd vastgesteld op € 366.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2022. De eigenares ging tegen deze beschikking in bezwaar, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard op 21 november 2023. Vervolgens besloot zij beroep in te stellen tegen deze uitspraak.
Het appartement, gebouwd in 1998, heeft een gebruiksoppervlakte van 97 m², beschikt over een berging/schuur van 5 m² en een balkon van 6 m². De eigenares bepleit een lagere WOZ-waarde op basis van verschillende argumenten, waaronder de gedateerde staat van de keuken en badkamer, het lage duurzaamheidsniveau van de woning, de invloed van het lidmaatschap van de Vereniging van Eigenaars (VVE) op de waarde en de ligging van de woning binnen het complex.
De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overlegd waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen, die rond de waardepeildatum zijn verkocht. De referentiewoningen zijn ook appartementen binnen hetzelfde complex, wat bijdraagt aan de vergelijkbaarheid.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. De referentiewoningen zijn volgens de rechtbank goed bruikbaar voor de waardebepaling omdat zij ook in hetzelfde complex liggen en niet lang voor of na de waardepeildatum zijn verkocht. De heffingsambtenaar heeft voldoende inzicht gegeven in de manier waarop de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning zijn verdisconteerd in de waardebepaling.
De rechtbank verwerpt de argumenten van de eigenares:
1. **De gedateerde keuken en badkamer:** De rechtbank oordeelt dat de eigenares onvoldoende objectieve gegevens heeft overlegd om aan te tonen dat het niveau van voorzieningen lager dan ‘normaal’ zou moeten worden gekwalificeerd. Er is voldoende ruimte in de taxatiematrix voor eventuele verschillen, aangezien de prijs per vierkante meter van de woning lager is dan die van de referentiewoningen.
2. **Het duurzaamheidsniveau:** De woning heeft energielabel C en is vergeleken met woningen uit dezelfde bouwperiode, waardoor de duurzaamheid in de prijs is verdisconteerd. Zelfs als er verschillen zouden zijn, is er voldoende ruimte voor in de matrix.
3. **Aandeel VVE:** De heffingsambtenaar heeft rekening gehouden met het aandeel in de VVE-reserves van de referentiewoningen. De rechtbank vindt dat hiermee voldoende is gecorrigeerd.
4. **De ligging en etage:** De rechtbank oordeelt dat de ligging en etage subjectief zijn en dat de eigenares niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectief meer wordt betaald voor hoger gelegen appartementen binnen hetzelfde complex.
Conclusie: het beroep van de eigenares is ongegrond. Als gevolg hiervan blijft de WOZ-waarde gehandhaafd en is er geen aanleiding voor de vergoeding van proceskosten of het griffierecht. Partijen die het niet eens zijn met de uitspraak, kunnen binnen zes weken in hoger beroep gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.