De zaak in het kort
De rechtbank Den Haag heeft zich uitgesproken over de bezwaren die door de Vereniging van Eigenaren (VvE) [eiseres] zijn ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een school en sporthal in Zoetermeer. De VvE was het niet eens met de afwijzing van hun bezwaren en had daarom beroep ingesteld en een voorlopige voorziening aangevraagd. De rechtbank heeft echter besloten dat het bezwaar van de VvE terecht niet-ontvankelijk is verklaard door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, omdat het bezwaar te laat was ingediend.
Het verloop van het proces en de feiten
De omgevingsvergunning voor de bouw van de school en sporthal werd verleend op 16 april 2025. In reactie hierop dienden zowel de Werkgroep als de VvE bezwaar in. Het college verklaarde deze bezwaren op 10 juli 2025 kennelijk niet-ontvankelijk. Voor de Werkgroep gold dat zij geen rechtspersoonlijkheid had en dus niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Voor de VvE was het bezwaar te laat ingediend. De VvE besloot hierop beroep in te stellen bij de rechtbank en vroeg om voorlopige voorziening, wat op 6 augustus 2025 door de rechtbank werd ontvangen.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2025 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Zowel de VvE als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster (gemeente Zoetermeer) waren aanwezig. De voorzieningenrechter concludeerde na de zitting dat nader onderzoek geen verdere bijdrage zou leveren aan de zaak en besloot tevens op het beroep van de VvE.
De beslissing van de rechtbank
De voorzieningenrechter beoordeelde eerst of het beroep van de VvE ontvankelijk was. Het werd duidelijk dat het bezwaar van de Werkgroep niet-ontvankelijk was omdat deze groep geen rechtspersoonlijkheid had. Het bezwaar van de VvE was te laat ingediend, wat eveneens leidde tot niet-ontvankelijkheid. De VvE betoogde dat het college om aanvullende gegevens had moeten vragen binnen de bezwaartermijn, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen rechtsregel is die dit vereist.
De rechtbank oordeelde dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet bedoeld zijn om beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De identiteit van de bezwaarmaker moet binnen de bezwaartermijn bekend zijn. Aangezien dit bij de VvE niet het geval was, was hun bezwaar te laat ingediend en terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter vond geen grond om te oordelen dat het college in strijd heeft gehandeld met beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van de VvE werd daarom ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Hierdoor krijgt de VvE het betaalde griffierecht niet terug en kan er geen vergoeding van de proceskosten plaatsvinden.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 september 2025, en de partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien zij het niet eens zijn met de uitspraak over het beroep. Tegen de uitspraak over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




