De zaak in het kort
De rechtbank Den Haag heeft een uitspraak gedaan over een verzoek tot intrekking van omgevingsvergunningen voor dakopbouwen met dakterrassen in Den Haag. Eiseres, eigenares van een nabijgelegen appartement, had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen aan eigenaren van drie andere appartementen, op grond van het niet verkrijgen van de benodigde civielrechtelijke toestemming en beweerde toezeggingen van het gemeentebestuur. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten vanwege zwaarder wegende belangen van de vergunninghouders.
Het verloop van het proces en de feiten
Vergunninghouders hadden in 2019 omgevingsvergunningen verkregen voor het maken van dakopbouwen met dakterrassen. Er waren geen rechtsmiddelen aangewend tegen de verlening van deze vergunningen. In 2021 verzocht eiseres om intrekking van deze vergunningen. In een brief van juni 2022 gaf het gemeentebestuur aan de vergunningen te willen intrekken, maar wachtte op een civiele uitspraak. De kantonrechter verleende in november 2022 de benodigde civielrechtelijke toestemming aan de vergunninghouders middels een vervangende machtiging. Verweerder weigerde vervolgens om de vergunningen in te trekken, waarop eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd in februari 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres beriep zich op het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder eerder had aangegeven de vergunningen in te trekken.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de brief van 27 juni 2022 bij eiseres de indruk wekte dat de vergunningen zouden worden ingetrokken. Verweerder had haar bezwaar niet als kennelijk ongegrond mogen verklaren zonder een hoorzitting te houden, gezien de onduidelijkheid over de intenties van verweerder. Echter, de rechtbank vond ook dat het gemeentebestuur de afweging kon maken dat de belangen van de vergunninghouders zwaarder wogen dan die van eiseres. Vergunninghouders hadden inmiddels de civielrechtelijke toestemming verkregen en waren bereid en in staat de bouwplannen te realiseren. De rechtbank besloot daarom de rechtsgevolgen van het besluit in stand te houden, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, omdat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghouders uitviel. Verweerder moet het griffierecht aan eiseres vergoeden, maar er zijn geen proceskosten toegekend. Eiseres kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



