De zaak in het kort
In deze zaak draaide het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de gemeente Den Haag. De belanghebbende was van mening dat de waarde te hoog was vastgesteld op €460.000 voor het kalenderjaar 2022. De zaak had eerder al voor de rechtbank gediend, waar de uitspraak in het nadeel van de belanghebbende was. In hoger beroep stelde het Gerechtshof Den Haag vast dat de gemeente haar verplichtingen niet had geschonden en dat de vastgestelde waarde gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
De gemeente Den Haag had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten en een systematische vergelijkingsmethode. De belanghebbende diende bezwaar in tegen deze beschikking, maar de gemeente verklaarde dat bezwaar ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, dat eveneens ongegrond werd verklaard. De belanghebbende besloot vervolgens in hoger beroep te gaan.
De woning in kwestie was een parterre-portiekwoning, gebouwd in 1918 met een gebruiksoppervlakte van 162 m², inclusief een kelder van 38 m². De gemeente had een taxatieverslag, foto’s van de woning, en vergelijkingsgegevens van andere woningen gebruikt om de waarde vast te stellen. De belanghebbende betwistte deze vaststelling en stelde alternatieve vergelijkingsobjecten voor, maar slaagde er niet in om de rechtbank te overtuigen.
De beslissing van de rechtbank
Het Gerechtshof Den Haag moest beslissen of de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag de informatieverplichting had geschonden en of de WOZ-waarde van de woning te hoog was vastgesteld. Het hof oordeelde dat de gemeente aan haar verplichting had voldaan door de relevante gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de waardebepaling. De gegevens die de belanghebbende miste, zoals indexeringscijfers en KOUDV-factoren, waren niet beschikbaar omdat de gemeente deze niet gebruikte in haar waarderingsmodel.
Wat betreft de vastgestelde waarde van de woning, vond het hof dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat de gemeente voldoende rekening had gehouden met onderlinge verschillen, zoals de staat van onderhoud en de aanwezigheid van een aanbouw. Het hof concludeerde dat de gemeente de waarde van de woning niet te hoog had vastgesteld.
De belanghebbende slaagde er niet in om aan te tonen dat de waarde lager moest zijn dan vastgesteld door de gemeente. De alternatieve vergelijkingsobjecten die hij aanvoerde, waren niet allemaal vergelijkbaar, en de enige vergelijkbare woning ondersteunde zijn claim niet.
Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het hoger beroep ongegrond en zag geen reden voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende had nog de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



