De zaak in het kort
In deze zaak betreft het een hoger beroep met betrekking tot partneralimentatie tussen een man en een vrouw die gescheiden zijn. Na een huwelijk dat begon in 1992, werd de echtscheiding in 2025 officieel na de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Het betwiste punt in deze zaak is de hoogte van de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de man € 2.525,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen vanaf de inschrijving van de echtscheiding. Beide partijen zijn het niet eens met deze regeling en hebben hoger beroep aangetekend. De vrouw verzoekt om een hoger bedrag, terwijl de man verzoekt om de alimentatieverplichting volledig te laten vervallen.
Het verloop van het proces en de feiten
Het huwelijk tussen de man en de vrouw werd ontbonden op 13 januari 2025. Ze hebben drie kinderen die inmiddels meerderjarig zijn. In de oorspronkelijke beschikking besloot de rechtbank dat de man een partneralimentatie van € 2.525,- bruto per maand moest betalen aan de vrouw. De man ging in hoger beroep met het verzoek om deze alimentatieverplichting te vernietigen, terwijl de vrouw ook in hoger beroep ging met het verzoek om een hogere alimentatie van € 3.906,- bruto per maand vast te stellen.
Bij de mondelinge behandeling op 1 juli 2025 waren beide partijen aanwezig met hun advocaten. Het hof moest onder andere de behoeftigheid van de vrouw beoordelen, de draagkracht van de man vaststellen en de hofnorm toepassen om de alimentatiebehoefte te berekenen. De vrouw had een WGA-uitkering, en er waren discussies over haar verdiencapaciteit en de mogelijkheid om inkomsten te genereren uit onroerend goed. De man voerde aan dat zijn huidige inkomen lager was dan in het verleden, en dat hij geen hoger salaris kon uitkeren vanwege de financiële positie van zijn bedrijf.
De beslissing van de rechtbank
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank in enige mate bekrachtigd en aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een hogere behoefte had dan eerder was vastgesteld. Zij heeft een aanvullende behoefte van € 3.746,- netto per maand, wat neerkomt op ongeveer € 6.300,- bruto per maand. Echter, de man kon slechts een deel van deze behoefte dekken vanwege zijn draagkracht.
Het hof berekende de draagkracht van de man op € 2.689,13 bruto per maand, gebaseerd op zijn netto besteedbaar inkomen (NBI), inclusief een gemiddelde winst uit zijn onderneming en een pensioenuitkering. Het hof was van mening dat de man onvoldoende informatie had verstrekt om zijn lagere inkomen aannemelijk te maken, en dat hij zijn financiële situatie onvoldoende had onderbouwd.
Wat betreft de vrouw, hoewel zij werd geacht enige inspanningen te verrichten om inkomsten te verwerven, oordeelde het hof dat haar huidige verdiencapaciteit niet voldoende was om het verschil tussen haar inkomen en haar behoefte te overbruggen. Daarom werd de man verplicht om zijn volledige draagkracht aan te wenden voor de partneralimentatie, ondanks zijn bezwaren over dubbele woonlasten en andere financiële verplichtingen.
In het eindvonnis bevestigde het hof de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de man vanaf 13 januari 2025 een maandelijkse partneralimentatie van € 2.689,13 aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag moet bij vooruitbetaling worden voldaan. Alle andere verzoeken van beide partijen werden afgewezen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, zelfs als er nog verdere juridische stappen worden ondernomen.
Het hof benadrukte dat eventuele financiële lasten van de man, zoals dubbele woonlasten of schulden, in een andere procedure over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden moeten worden behandeld. De huidige beschikking richt zich uitsluitend op de partneralimentatie en de draagkracht van de man in relatie tot de behoefte van de vrouw.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




