De zaak in het kort
In deze zaak bij de rechtbank Rotterdam staat een kort geding centraal waarin [eisers], de erfgenamen van de overleden erflater, een vordering tot ontruiming van een woning hebben ingediend tegen [gedaagde]. [Gedaagde] heeft via een legaat het recht op gebruik en bewoning van de woning gekregen. De erfgenamen willen de woning verkopen om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De rechter moet oordelen of de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het testament van de erflater.
Het verloop van het proces en de feiten
Op [datum] is de vader van [eisers] overleden. Hij had op 8 augustus 2023 zijn uiterste wil vastgelegd in een testament waarin [eisers] als erfgenamen werden benoemd, met een aantal legaten als bezwaren. [Gedaagde] kreeg het legaat van gebruik en bewoning van de woning en de bijbehorende inboedel. [Eisers] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, omdat zij de nalatenschap niet ruimschoots positief konden verklaren, wat de toepassing van een vereffeningsprocedure noodzakelijk maakte.
De boedelbeschrijving toonde een totale activa van € 417.294,75 en passiva van € 339.089,02. [Eisers] vroegen [gedaagde] om het financiële tekort van € 220.000,- op zich te nemen om een verkoop van de woning te vermijden, wat [gedaagde] betwistte. [Eisers] startten daarop een kort geding en vorderden ontruiming van de woning, vervanging van sloten, en terugbetaling van een bedrag aan de nalatenschap door [gedaagde].
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2025 werd duidelijk dat er onenigheid was over de financiële verplichtingen en de noodzaak van woningverkoop. [Gedaagde] betwistte de dringende noodzaak en de berekeningen van [eisers] over de boedel.
De beslissing van de rechtbank
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eisers] afgewezen. De rechter overwoog dat het testament van de erflater expliciet het recht van gebruik en bewoning aan [gedaagde] verleende, en dat de verkoop van de woning niet kon worden gerechtvaardigd zonder voldoende bewijs dat de schulden van de nalatenschap onmiddellijk moesten worden voldaan. De rechter vond dat er niet genoeg bewijs was dat de hypotheekverstrekker onmiddellijke aflossing eiste of dat de schulden bij de Belastingdienst en de Vereniging van Eigenaren direct moesten worden betaald.
Daarnaast wees de rechter op een mogelijk tegenstrijdig belang van [eisers], die ook de grootste schuldeisers waren via hun betrokkenheid bij Odano B.V. De rechter vond dat er onvoldoende spoedeisendheid was aangetoond om de vordering tot ontruiming te rechtvaardigen en dat de belangen van [gedaagde], die het risico liep op straat te worden gezet, zwaarder wogen.
Ook de geldvordering van [eisers] werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was en een deel van de vordering was ingesteld namens Odano B.V., die niet als partij in deze procedure optrad. De rechter veroordeelde [eisers] in de proceskosten, begroot op € 2.659,00, en bepaalde dat zij de wettelijke rente over deze kosten moesten betalen als die niet binnen de gestelde termijn voldaan zouden worden. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



