De zaak in het kort
In deze zaak, behandeld door de rechtbank Rotterdam, draait het om een kort geding waarin de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], de ontruiming van een woning eisen van [gedaagde]. De woning is onderdeel van een nalatenschap waarin [gedaagde] via een legaat het recht van gebruik en bewoning heeft verkregen. De eisers, tevens erfgenamen, willen de woning verkopen om schulden van de nalatenschap te betalen. Echter, de voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming af. De rechter oordeelt dat de schulden niet zodanig spoedeisend zijn dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en dat de wens van de erflater om [gedaagde] in de woning te laten wonen, gerespecteerd moet worden.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begint met een dagvaarding van de eisers op 27 augustus 2025, waarin zij de ontruiming van de woning eisen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2025. De vader van de eisers, de erflater, is op een niet nader genoemde datum overleden. In zijn testament van 8 augustus 2023 heeft hij [eisers] als erfgenamen benoemd, onder bezwaar van enkele legaten. Aan [gedaagde] is het recht van gebruik en bewoning van de woning aan [adres] gelegateerd. De eisers hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, waardoor een vereffeningsprocedure van toepassing is.
Volgens de eisers is er sprake van een tekort in de nalatenschap van €220.000,-. Ze hebben [gedaagde] op 11 juli 2025 verzocht dit tekort voor haar rekening te nemen om verkoop van de woning te voorkomen. De eisers stellen dat de woning verkocht moet worden om de schulden van de nalatenschap te betalen. [gedaagde] verzet zich hiertegen, stelt dat de schulden niet direct opeisbaar zijn en dat zij in staat is de financiële verplichtingen te voldoen.
De beslissing van de rechtbank
De rechter beoordeelt of er een ordemaatregel noodzakelijk is of dat de vorderingen van de eisers in een bodemprocedure kans van slagen hebben. De rechter stelt vast dat het recht van gebruik en bewoning dat aan [gedaagde] is toegekend, een schuld van de nalatenschap betreft die pas kan worden voldaan als de overige schulden volledig zijn voldaan.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming af. Het is volgens de rechter onvoldoende onderbouwd dat verkoop van de woning noodzakelijk is, aangezien niet vaststaat dat de hypotheekverstrekker de lening opeist. Bovendien is er geen spoedeisendheid aangetoond voor de betaling van andere schulden, zoals die aan de Belastingdienst of de Vereniging van Eigenaren. De rechter merkt op dat de verhouding tussen [gedaagde] en de VvE geen zelfstandig belang vormt bij de vordering.
Daarnaast wijst de rechter erop dat [eisers] als vereffenaars ook de grootste schuldeisers van de nalatenschap zijn, wat een tegenstrijdig belang oplevert. De rekening-courantschuld aan Odano B.V., waarvan de aandelen in handen zijn van [eisers], is de grootste schuld in de nalatenschap.
De rechter concludeert dat niet aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat de woning verkocht moet worden, mede omdat er aanzienlijke overwaarde in de woning is. De belangenafweging valt in het voordeel van [gedaagde] uit, aangezien haar belang om in de woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de eisers om snel te vereffenen. De vordering tot ontruiming is daarom niet toewijsbaar.
Ten aanzien van de geldvordering is de rechter terughoudend, omdat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er een spoedeisend belang is. Bovendien is een deel van de vordering ingesteld uit naam van Odano B.V., die niet als eiseres optreedt. De geldvordering wordt daarom eveneens afgewezen.
De rechtbank veroordeelt [eisers] tot het betalen van de proceskosten van [gedaagde], begroot op €2.659,00, inclusief wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



