De zaak in het kort
Op 4 maart 2022 passeerde een notaris een leveringsakte voor een appartementsrecht in Den Haag. De klaagster, die het gebouw beheert waarin het appartement zich bevindt, had onenigheid met de verkoper over schade aan het gebouw, welke volgens haar door de verkoper was veroorzaakt. Voor de levering werd een depotovereenkomst opgesteld waarin werd afgesproken dat een deel van de verkoopopbrengst voorlopig door de notaris zou worden vastgehouden. Klaagster verweet de notaris dat de leveringsakte werd gepasseerd zonder volledige overeenstemming over de depotovereenkomst en dat de notaris partijdig handelde. Het hof oordeelde dat de klachten ongegrond zijn.
Het verloop van het proces en de feiten
Klaagster diende op 19 maart 2025 een beroepschrift in bij het hof tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, waarin haar klacht niet ontvankelijk werd verklaard wegens een ontbrekende machtiging. Het hof ontving de stukken van de eerste aanleg en behandelde de zaak op 11 september 2025, waarbij zowel de gemachtigde van klaagster als de notaris aanwezig waren.
De feiten die vaststaan zijn als volgt: in 2022 kreeg de notaris de opdracht om de levering van het appartement te verzorgen, met als oorspronkelijke leveringsdatum 28 februari 2022. Door een e-mail van 25 februari 2022 van een bestuurslid van klaagster werd duidelijk dat er schadeclaims waren tegen de verkoper. De verkoper betwistte deze claims, maar stemde in met het in depot houden van een bedrag van € 5.685,00. Op 4 maart 2022 werd de levering gepland, en de depotovereenkomst werd opgesteld en verstuurd naar de partijen. Het depotbedrag werd op voorstel van klaagster verhoogd naar € 8.500,-. Zowel de verkoper als klaagster gaven akkoord voor het depotbedrag, waarna de leveringsakte werd gepasseerd.
De beslissing van de rechtbank
De klacht van klaagster omvatte twee onderdelen: dat de notaris de leveringsakte passeerde zonder volledige overeenstemming over de depotovereenkomst, en dat de notaris partijdig handelde.
Het hof oordeelde dat het eerste klachtonderdeel ongegrond was. De notaris mocht erop vertrouwen dat beide partijen akkoord waren met de depotovereenkomst. De notaris had met de betrokken partijen besproken dat de levering op 4 maart 2022 zou plaatsvinden. Hoewel klaagster de depotovereenkomst niet had ondertekend, had zij wel mondeling akkoord gegeven, en de notaris had voldaan aan de voorwaarde van directe uitkering van een deel van het depotbedrag voor schadeherstel.
Het tweede klachtonderdeel, betreffende de schijn van partijdigheid, werd eveneens ongegrond verklaard. Het hof vond dat de notaris juist in het belang van klaagster had gehandeld door een hogere waarborgsom op te nemen in de depotovereenkomst, waarmee klaagster in een gunstiger positie werd gebracht. De notaris handelde niet partijdig, en de depotovereenkomst diende om beide partijen de gelegenheid te geven hun conflict op te lossen.
Conclusie: het hof verklaarde de klachten tegen de notaris ongegrond en vernietigde de eerdere beslissing van de kamer. Deze beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




