De zaak in het kort
Op 4 maart 2022 heeft een notaris een leveringsakte gepasseerd voor een appartementsrecht in Den Haag, ondanks een lopend geschil tussen de beheerder van het gebouw (klaagster) en de verkoper over schade aan het gebouw. Voorafgaand aan de levering werd een depotovereenkomst opgesteld, waarin werd overeengekomen dat een deel van de verkoopopbrengst door de notaris zou worden vastgehouden. Klaagster diende een klacht in tegen de notaris, stellende dat de leveringsakte niet gepasseerd had mogen worden omdat er nog geen overeenstemming was over de depotovereenkomst en dat de notaris partijdig had gehandeld. Het hof oordeelde dat de klachten ongegrond waren.
Het verloop van het proces en de feiten
Klaagster had op 19 maart 2025 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, welke op 19 februari 2025 was genomen. De notaris diende op 8 juli 2025 een verweerschrift in. Op 25 en 30 juli 2025 overhandigde klaagster machtigingen van haar voorzitter. De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 11 september 2025.
De zaak draaide om de levering van een appartement, waarvoor de notaris opdracht had gekregen. De levering stond gepland voor 28 februari 2022. Op 25 februari 2022 ontving de notaris een e-mail van klaagster waarin zij de verkoper verantwoordelijk hield voor schade aan het gebouw en eiste dat een bedrag van €5.685,00 in depot zou worden gehouden. De verkoper betwistte de claim, maar stemde in met het depot om de overdracht te laten doorgaan. Uiteindelijk werd een bedrag van €8.500,00 in de depotovereenkomst opgenomen.
Op 4 maart 2022 ondertekende de verkoper de depotovereenkomst bij de notaris. Klaagster stemde om 14.02 uur schriftelijk in met het depotbedrag, hoewel er nog bezwaren waren tegen de inhoud van de overeenkomst. De notaris passeerde de leveringsakte tussen de ontvangst van deze instemming en een later e-mailbericht van klaagster met verdere bezwaren.
De beslissing van de rechtbank.
Het hof oordeelde dat de klacht van klaagster, dat de notaris de leveringsakte niet had mogen passeren, ongegrond was. Het hof stelde vast dat er geen toezegging was gedaan dat de leveringsakte niet zou worden gepasseerd zolang de depotovereenkomst niet door beide partijen was ondertekend. De notaris had op verzoek van beide partijen een depotovereenkomst opgesteld, en uit de communicatie bleek dat klaagster akkoord ging met het depotbedrag. Aangezien klaagster had toegezegd de overeenkomst later die dag te ondertekenen, mocht de notaris erop vertrouwen dat er instemming was.
Ook de klacht over de vermeende partijdigheid van de notaris werd ongegrond verklaard. De depotovereenkomst was een poging van de notaris om een regeling te treffen die klaagster zou bevoordelen, doordat het bedrag waarover geschil bestond niet direct aan de verkoper werd uitgekeerd. De notaris had geen onzorgvuldig of partijdig handelen vertoond.
De klacht tegen de notaris werd op alle onderdelen ongegrond verklaard en de eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat werd vernietigd. Het hof besloot de klacht ongegrond te verklaren en deze beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




