De zaak in het kort
In deze juridische kwestie heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 15.856,75 moet betalen aan [eiser] vanwege openstaande schulden die voortvloeien uit energiekosten en bijdragen aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een pand waarin beide partijen een appartementsrecht bezitten. De rechtbank bevestigde dat [eiser] in privaatrechtelijke zin bedragen heeft voorgeschoten namens [gedaagde] die verantwoordelijk is voor haar aandeel in de kosten. De vordering is niet verjaard en [gedaagde] heeft de verschuldigde bedragen erkend.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure startte met een tussenvonnis op 2 juli 2025, waarna [eiser] aanvullende documentatie over de energiekosten en VvE-betalingen over de periode van 2013 tot 2022 heeft overlegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2025. Beide partijen bezitten een appartementsrecht in hetzelfde pand, waarbij [eiser] sinds 2004 eigenaar is van de begane grond en kelder, en [gedaagde] sinds 2005 eigenaar is van de eerste en tweede verdieping. Uit de splitsingsakte blijkt dat beide partijen voor gelijke delen verantwoordelijk zijn voor de kosten van herstel en onderhoud van het pand.
De energiekosten voor het pand worden verdeeld op basis van tussenmeters. [eiser] heeft een overzicht opgesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] nog een aanzienlijk bedrag aan energiekosten verschuldigd is. Daarnaast heeft [eiser] in het verleden bedragen namens de VvE voorgeschoten om te voorkomen dat de VvE-financiën in het rood zouden komen te staan, aangezien [gedaagde] niet altijd in staat was haar aandeel te betalen. Er is via WhatsApp-berichten en e-mails meerdere malen gecorrespondeerd over de openstaande schulden, waarbij [gedaagde] erkent dat er nog bedragen openstaan en voorstellen doet voor afbetaling.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen [eiser] en [gedaagde] een afspraak is gemaakt waarbij [eiser] bereid was de kosten voor gas, licht, en VvE-bijdragen voor te schieten in tijden dat [gedaagde] dit niet kon betalen. Hoewel [gedaagde] de hoogte van de gevorderde bedragen betwistte, heeft zij niet voldoende bewijs geleverd om de berekeningen van [eiser] te weerleggen.
De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen gelijk staat aan een leningsovereenkomst en dat de vordering niet verjaard is, aangezien [eiser] pas in december 2022 tot opeising is overgegaan. De rechtbank wees de vordering tot betaling van zowel de hoofdsom als de wettelijke rente toe, maar compenseerde de proceskosten, omdat [eiser] aanvankelijk geen adequate specificatie van zijn vordering had overlegd, wat mogelijk tot onnodige procesvoering heeft geleid.
Samenvattend verplicht de rechtbank [gedaagde] om een bedrag van € 15.856,75 aan [eiser] te betalen, inclusief buitenrechtelijke incassokosten, terwijl de proceskosten worden gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




