De zaak in het kort
In deze zaak vorderden de verkopers van een voormalig conferentieoord dat de koper, een woonvereniging, het gebouw niet zou splitsen in appartementen. Het hof wees de vordering af, hoewel er een afspraak was gemaakt dat het gebouw niet gesplitst mocht worden. Het hof oordeelde dat de eis van de verkopers in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.
Het verloop van het proces en de feiten
De verkopers, [appellanten], hadden hun conferentiecentrum/groepsaccommodatie verkocht aan [geïntimeerde], een organisatie die bestond uit drie gezinnen. De verkopers woonden naast het verkochte pand en waren van mening dat het gebouw niet gesplitst mocht worden in appartementsrechten. Zij vroegen de rechtbank Noord-Nederland om een verbod op splitsing en op verkoop aan derden zonder een kettingbeding dat verdere splitsing zou verbieden. De rechtbank wees deze vorderingen af. De verkopers gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Bij het hof werd het procesverloop gedetailleerd besproken, inclusief de communicatie tussen de partijen voorafgaand aan de koop. De verkopers hadden duidelijk gemaakt dat zij het gebouw slechts aan één rechtspersoon wilden verkopen, en dat een formele splitsing niet mogelijk was. De kopers waren echter van plan het gebouw in drie appartementen te verdelen en hadden dit al tijdens de onderhandelingen aangegeven. De verkopers en kopers kwamen overeen dat het gebouw niet aan een vereniging van eigenaars (VvE) geleverd zou worden, en dat de koper een woonvereniging of vergelijkbare organisatie zou zijn.
De beslissing van de rechtbank
Het hof oordeelde dat de verkopers bij het sluiten van de koopovereenkomst redelijkerwijs mochten vertrouwen dat de kopers het gebouw niet zouden splitsen in appartementsrechten. Echter, het hof vond dat de verkopers geen gerechtvaardigd belang hadden bij het handhaven van het splitsingsverbod, omdat de juridische constructie geen invloed had op de feitelijke bewoning van het gebouw. De kopers hadden aangetoond dat zij aanzienlijke financiële nadelen ondervonden door de constructie als woonvereniging, zoals hogere hypotheekrente en overdrachtsbelasting. Het hof vond dat het belang van de kopers bij het omzetten van de woonvereniging naar een VvE zwaarder woog dan het symbolische belang van de verkopers.
Het hof concludeerde dat het beroep van de verkopers op het splitsingsverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Daarom werd hun vordering afgewezen. Het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd en de verkopers werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de kopers.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




