De zaak in het kort
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een zaak waarin een Vereniging van Eigenaren (VvE) van een recreatiepark hoger beroep had ingesteld tegen een naheffingsaanslag energiebelasting en opslag duurzame energie (ODE). Deze naheffingsaanslag was opgelegd door de Belastingdienst vanwege het leveren van elektriciteit aan recreatiewoningen op het park via een experimenteel distributienet. De kern van het geschil was of er sprake was van een ‘levering van elektriciteit’ in de zin van de relevante wetgeving, wat zou resulteren in de verschuldigdheid van energiebelasting en ODE. Het Hof oordeelde dat de levering van elektriciteit inderdaad had plaatsgevonden en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank Den Haag.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon met een naheffingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd aan de VvE voor de periode van 1 januari tot 31 december 2017. De VvE exploiteerde een recreatiepark met 283 recreatiewoningen, waarvan er 98 in 2017 waren gerealiseerd. Het park had één grote elektriciteitsaansluiting en wekte ook elektriciteit op met zonnepanelen. De woningen werden via een experimenteel intern netwerk van elektriciteit voorzien, waarvoor de VvE een ontheffing had gekregen. De VvE betwistte de naheffingsaanslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Wel moest de Belastingdienst immateriële schade en proceskosten vergoeden. In hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam bleef de discussie draaien om de vraag of de VvE elektriciteit leverde aan de bewoners en of dit een zelfstandige prestatie was in de zin van de omzetbelastingwetgeving.
De beslissing van de rechtbank
Het Gerechtshof Amsterdam was van oordeel dat de VvE elektriciteit leverde aan de gebruikers van de recreatiewoningen, zoals gedefinieerd in de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit leverde de grondslag voor de naheffing van energiebelasting en ODE. Het Hof verwierp het argument van de VvE dat de levering van elektriciteit onderdeel was van een onsplitsbare pakketdienst en geen zelfstandige prestatie betrof. Het Hof oordeelde dat de levering van elektriciteit niet als bijkomstig kon worden gezien, gezien het essentiële gebruik ervan voor de woningen. Zelfs indien aangenomen werd dat de levering deel uitmaakte van een samengesteld pakket, bleef het een zelfstandige prestatie. Bovendien oordeelde het Hof dat de elektriciteit die via het netwerk van de VvE aan de woningen werd geleverd, als een levering van elektriciteit aan de verbruiker moest worden beschouwd, ondanks eigendomsclaims van de VvE op de meterkasten en warmtepompen. Het Hof bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank Den Haag en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen proceskostenveroordelingen uitgesproken.
De uitspraak benadrukt de interpretatie van wat een ‘levering van elektriciteit’ inhoudt binnen de context van de energiebelasting en laat zien hoe de wettelijke definities en jurisprudentie hierover worden toegepast op experimentele elektriciteitsnetwerken binnen recreatieparken. Het Hof maakte hierbij gebruik van nationale en Europese jurisprudentie om tot zijn oordeel te komen. De uitspraak is daarmee een belangrijke verduidelijking voor vergelijkbare gevallen waar de levering van elektriciteit in een complexe structuur plaatsvindt.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.